Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2031/TB, 26 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2031/TB

betreft: [klager] datum: 26 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 juli 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en [...], getuige-deskundige verbonden aan de Forensisch Psychiatrische
Kliniek (FPK) te Assen. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt. De Minister is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Naar aanleiding van het verslag zijn klager, zijn raadsman en de Minister in de gelegenheid gesteld hierop
te reageren. De beroepscommissie heeft geen reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 9 juli 1997 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 8 mei 1998
aangevangen. Op 25 januari 2000 is klager geplaatst in de FPK Assen. Deze inrichting heeft klager op 9 november 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 25 november 2005 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP)
negatief geadviseerd omtrent de voorgenomen plaatsing. Per brief van 13 december 2005 reageert de FPK Assen op de door de LAP gestelde vragen. Op 19 juni 2006 geeft de LAP alsnog aan dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager op 13 juli 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in de longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft op 14 juli 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze
plaatsing is op 3 augustus 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing tot plaatsing van klager in de longstayvoorziening heeft klager nimmer ontvangen. De raadsman van klager heeft op verzoek de beslissing van de Minister ontvangen. Uit telefonische
informatie van de FPK Assen is gebleken dat aldaar niet geregistreerd is of de plaatsingsbeslissing aan klager is uitgereikt. Klager heeft derhalve tijdig beroep ingesteld.

Klager is het niet eens met zijn plaatsing in een longstayvoorziening. Voorzetting van zijn behandeling is wel zinvol en biedt op termijn ook perspectief op een vertrek van hem uit de tbs. In het meest recente verlengingsadvies van de FPK Assen staan
feitelijke onjuistheden die een verkeerd beeld van klager oproepen. Klager gaat ervan uit dat ook in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing hem in de longstayvoorziening te plaatsen, dezelfde fouten voorkomen met alle negatieve
gevolgen van dien.

Klager verblijft vanaf 3 augustus 2006 in de longstayvoorziening De Corridor. In het begin ging het wel goed met klager, maar ondertussen wordt in De Corridor een andere indeling gehanteerd en is klager overgeplaatst naar een andere afdeling. Indien
een
tbs-verpleegde eenmaal op de longstayafdeling verblijft, is het bijna onmogelijk om daar vandaan te worden geplaatst. Verder zijn de mogelijkheden voor een behandeling op een longstayafdeling nihil. Dit betekent dat naar de beslissing extra goed
gekeken
moet worden. Opmerkelijk is verder de marginale toets van de LAP. Klager is louter op basis van de stukken beoordeeld. Klager heeft vernomen dat de LAP voornemens is in de toekomst betrokkenen te horen. Klager stond op de wachtlijst voor overplaatsing
naar “Diep 2”, een afdeling voor langdurig verblijf. Op deze afdeling zijn er meer mogelijkheden voor klager om zich te ontplooien. Gelet op zijn problematiek is klager beter op zijn plek in de FPK Assen dan in De Corridor. De Corridor is geen
“long-care”; klager wordt gewoon opgesloten. Voordat klager een gesprek heeft met een psychiater gaan er weken overheen. De omstandigheden in De Corridor zijn diep triest. Een longstayplaatsing moet een ultimum remedium zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De beslissing van 14 juli 2006 tot plaatsing van klager in de longstayvoorziening is niet tijdig aan klager uitgereikt. Eerst door toezending van dit besluit aan de raadsman van klager is klager formeel op de hoogte gebracht van dit besluit.

Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.

Uit het verlengingsadvies van 28 februari 2002 blijkt dat de behandeling van klager moeizaam verloopt. Zijn psychiatrisch ziektebeeld is hier mede debet aan. Uit het voorlopige verlengingsadvies van 21 november 2003 blijkt dat er sprake is van een
ernstige terugslag in de behandeling. In het definitieve advies van 5 maart komt naar voren dat een zeer langdurig verblijf van klager in de inrichting noodzakelijk leek. Ook in de zesjaarsrapportage wordt geoordeeld dat resocialisatie slechts kan
geschieden indien dit op een zeer geleidelijke wijze vorm krijgt. Eind 2004 is een PCL-R afgenomen die een score opleverde op basis waarvan geconcludeerd werd dat sprake is van een psychopathie. In de longstayaanvraag van 9 november 2005 komt de
inrichting tot het oordeel dat klager altijd zorg en beveiliging nodig heeft teneinde het immer aanwezige recidivegevaar te voorkomen. Uit de reactie van het LAP van 25 november 2005 blijkt dat de conclusie van de inrichting (nog) niet wordt
onderschreven. De LAP wijst op het onderzoek naar het schedeltrauma, het stopzetten van het voorschrijven van lithium en valproïnezuur en het verlengingsadvies van 5 maart 2004 waarin wordt gesteld dat klager langdurig geplaatst kan worden binnen de
eigen FPK. In een brief van 13 december 2005 reageert de inrichting op de door de LAP gestelde vragen. Klagers schedeltrauma is in 1997 uitvoerig onderzocht door het Pieter Baan Centrum. De betreffende medicatie is gestopt in verband met bijwerkingen.
De afdeling binnen de FPK Assen betreft de resocialisatie-unit Het Diep. Omdat de onbegeleide verloven van klager zijn ingetrokken, is een plaatsing in Het Diep onmogelijk geworden. Dit vormde voor de LAP aanleiding zich alsnog te scharen achter de
longstayindicatie. De Minister meent dat het beroep formeel gegrond is, nu aan klager niet tijdig het plaatsingsbesluit is uitgereikt. Materieel is het beroep ongegrond.

De getuige-deskundige heeft over de behandeling van klager in de FPK Assen het volgende verklaard. De getuige-deskundige heeft klager in 2003 leren kennen, maar is nooit zijn directe behandelaar geweest. Klager is in staat geweest zijn behandelaren
zand
in de ogen te strooien. De eerste aanwijzing daarvoor kwam in 2003 toen na beëindiging van een platonische relatie klager decompenseerde. Klager is toen vanuit “De Baak” overgeplaatst naar de opname-unit “De Boeg”. Op deze afdeling is tevens een second
opinion afgenomen. In “De Boeg” heeft klager het redelijk goed gedaan, maar bedacht moet worden dat het nooit tot een delictpreventieve behandeling is gekomen. De nadruk is komen te liggen op “care”. Klager is een delictgevaarlijke man. In 2005 worden
naar aanleiding van maatschappelijke ontwikkelingen alle verloven heroverwogen. De inrichting heeft de Minister geadviseerd door te gaan met verloven. De Minister heeft echter geweigerd. Feitelijk betekent dit dat voor klager alleen het perspectief van
een longstayplaatsing overblijft. De inrichting heeft vervolgens op plaatsing in een longstayafdeling aangestuurd. Voor klager is geen opvang mogelijk in de FPK Assen. Een delictpreventieve behandeling is al zes jaar niet mogelijk gebleken. Klager
heeft
een intensieve begeleiding nodig en op zijn psychische conditie dient permanent toezicht te worden gehouden. Om die reden is een beschermde woonvorm niet haalbaar. Klager komt naadloos in aanmerking voor een longstayvoorziening. Medicamenteuze
behandeling is eveneens noodzakelijk. Klager is in het algemeen medicatietrouw, maar periodiek is gebleken dat hij niet trouw is. Dat beeld is bij meerdere patiënten zichtbaar indien zij zichzelf overschatten. Waar klager ook wordt geplaatst, gelet
moet
worden op zijn delictgevaarlijkheid. Indien klager teruggeplaatst zou worden naar de FPK Assen zal er door de inrichting een inzet gepleegd moeten worden waarbij wordt opgemerkt dat een behandeling is uitgesloten.

4. De beoordeling
De Minister heeft op 14 juli 2006 besloten klager te plaatsen in de longstayvoorziening van de Pompestichting. Vast is komen te staan dat in strijd met artikel 53, tweede lid, Bvt de mededeling van de beslissing niet onverwijld aan klager is
uitgereikt.
De omstandigheid dat klager op de hoogte was van het voornemen hem in een longstayvoorziening te plaatsen, kan hieraan niet afdoen. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing van de Minister op formele grond te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien de ter beschikking gestelde
conform “state of the art” alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de
Geestelijke
Gezondheidszorg (GGz) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan
het
doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.

Uit de stukken en de ter zitting door de getuige-deskundige gegeven toelichting komt naar voren dat de FPK Assen weliswaar tot vrij laat het perspectief voor ogen heeft gehad klager te plaatsen op de resocialisatieafdeling Het Diep waar hij langdurig
zou kunnen verblijven, maar dat de beslissing van de Minister klager geen onbegeleide verloven te verlenen een verder verblijf aldaar in de weg stond. Een behandeling in de FPK Assen dient thans uitgesloten te worden geacht.

De (materiële) omstandigheden op de longstayafdeling waar klager verblijft, lenen zich niet voor toetsing in het kader van onderhavige beroep. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de in de Bvt opgenomen beklagprocedure in het kader waarvan de
beklagcommissie bij de inrichting van verblijf kan toetsen of een regime dan wel de omstandigheden op een afdeling in strijd is/zijn met de wet- of regelgeving.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve materieel
ongegrond worden verklaard.

Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder b, Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met
betrekking tot de plaatsing van klager in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep formeel gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak omtrent de plaatsing van klager in de plaats treedt van die beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister
toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en prof.mr. C. Kelk, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 26 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven