Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1432/GV, 25 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1432/GV

betreft: [klager] datum: 25 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P. van der Graaf, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juni 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager wordt door de onderhavige beslissing in onevenredige mate in zijn belangen geschaad. Klagers
minderjarige zoon, die reeds aan één oog blind is, is op 4 juni 2007 geopereerd aan zijn andere oog. Hierdoor heeft hij tijdelijk geen zicht. Klagers partner kan de eerste periode eventueel nog voor haar zoon zorg dragen maar hierdoor wordt zij
gedwongen om al haar vakantiedagen op te maken. Tevens zal aan het aantal vakantiedagen een eind komen, waardoor zij wellicht haar arbeidsovereenkomst dient te beëindigen. Er is derhalve wel degelijk sprake van een zodanig bijzondere omstandigheid dat
het verlenen van strafonderbreking absoluut noodzakelijk is. Als weigeringsgrond wordt aangevoerd dat er een ernstig vermoeden is dat klager zich zal proberen te onttrekken aan detentie. Dit is een ongemotiveerde conclusie, die op geen enkele
feitelijke
grondslag berust. Klager verblijft al 26 jaar in Nederland en zijn vrouw en kinderen wonen in Nederland. Er is geen enkele grond dat klager zich op enig moment aan detentie/toezicht zou willen onttrekken. Aan klager is eerder, op 25 mei 2004,
strafonderbreking verleend. Hij is daarna gewoon teruggekeerd naar de penitentiaire inrichting. Hieruit kan onder meer worden opgemaakt dat er geen sprake is van vluchtgevaar bij klager.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is verwikkeld in een procedure rond zijn vreemdelingenstatus. Deze mag hij niet in vrijheid in Nederland afwachten. In gevolge artikel 4, aanhef en onder l., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting voldoet klager niet aan de
objectieve criteria om voor vrijheden in aanmerking te komen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Rotterdam te Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking en positief geadviseerd voor wat betreft begeleid incidenteel verlof. Dit is met klager besproken maar klager wenst geen
begeleid incidenteel verlof.
De medisch adviseur heeft positief geadviseerd ten aanzien van incidenteel verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van vier jaar te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 februari 2008. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van 169 dagen op grond van de Wet Terwee te ondergaan.

Uit artikel 4, aanhef en onder l., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt dat verlof wordt geweigerd indien een gedetineerde ongewenst is verklaard of ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring
loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op de in artikel 4, aanhef en onder l., van de Regeling vermelde weigeringsgrond de
beslissing om klagers verzoek tot strafonderbreking af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat klager erop is gewezen dat de mogelijkheid van begeleid incidenteel verlof bestaat maar dat hij hiervan geen
gebruik wenst te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, en mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven