Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6025/GM, 10 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6025/GM

    

           

Betreft [klager]

Datum 8 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn psychische klachten niet goed zijn behandeld.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. T.D.D. Loeffen en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kreeg, voor zijn aanhouding op 20 augustus 2019, behandeling en ambulante zorg van het GGz Breburg te Tilburg en zorg en begeleiding in het kader van de WMO. Klager werd zo geholpen bij het optimaliseren van zijn woon- en leefsituatie en het behouden en versterken van zijn fysieke en psychische gezondheid. Ondanks de belofte van de Officier van Justitie op de zitting van 4 september 2019, is aan klager in de PI Grave geen psychische zorg verleend. Ook klagers somatische zorg was onvoldoende. Klager heeft hierdoor psychische schade opgelopen. Klagers stress en paniekaanvallen zijn nog steeds niet onder controle.

Klager heeft recht op psychische zorg, begeleiding en behandeling. De medische dienst had inzage kunnen krijgen in klagers crisissignaleringsplan, behandelplan en diagnostiek. Hierin staan klagers psychische klachten duidelijk vermeld en de zorg die hiervoor nodig is. Klager heeft op 30 september 2019 het hoofd zorg aangeschreven over de noodzakelijke zorg. Hierop is geen reactie gekomen. In verband met het ontbreken van personeel voor de begeleiding werden aan klager helaas maar twee gesprekken met de hem toegewezen psychiater gegund.

Klager heeft zijn beroep verder toegelicht en daarbij enkele stukken overgelegd waaronder de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis, klagers WMO-dossier, zijn crisissignaleringsplan en GGz-behandelplan, zijn medisch dossier bij zijn huisarts in Hilvarenbeek alsook zijn medisch dossier in de inrichting alsmede enkele brieven van klager aan het OM en het hoofd Zorg van de PI Grave.

In de voortgangsrapportage wordt bij 27 augustus 2019 vermeld dat er contact is geweest met de behandelaar van klager, mevrouw Van der S. Tijdens dat onderhoud is veel informatie verkregen over de psychische gesteldheid van klager. Verder blijkt dat klager op aangeven van de huisarts op 19 september 2019 een consult zou hebben met de Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV). Dit duidt er eveneens op dat de PI bekend was met de psychische klachten van klager. Vanwege een personeelstekort kon dit consult geen doorgang vinden. Hierdoor is er geen adequate en op de reële behoefte van klager gerichte goede zorg verleend. Daarnaast staat in het medisch dossier dat de hulpverleners zich zorgen maakten over de psychische gesteldheid van klager. Klager verwijst naar de aantekeningen in het medisch dossier. Klager heeft expliciet aangegeven onder behandeling te zijn bij de GGZ. Gesteld noch gebleken is dat de directeur zorg heeft gedragen voor het opstellen van een geneeskundig behandelingsplan. Het verweer van de inrichtingsarts staat haaks op de beschikbare informatie. Er is geen of onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van klager. Klager wil het beroep mondeling toelichten.

Klager heeft op het verweer van de inrichtingsarts als volgt gereageerd. Tijdens het intakegesprek met de medische dienst op 23 augustus 2019 heeft klager de inrichtingsarts geïnformeerd dat hij een behandeling volgde bij GGz Breburg te Tilburg. Klager heeft aangegeven dat zijn psychische klachten zijn ontstaan na interne en externe stressfactoren. Klager heeft toestemming gegeven de betreffende documenten op te vragen. Klager heeft zich diverse malen gewend met psychische klachten tot de medische dienst, die klager doorverwees naar de SPV. Ten tijde van het geplande gesprek was er niet voldoende personeel aanwezig. Uiteindelijk heeft klager op 23 en 30 september 2019 een psychiater van buiten mogen spreken. Deze psychiater had echter alleen een adviserende rol richting de medische dienst en kon klager geen zorg of behandeling toezeggen.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts verwijst naar het medisch dossier waaruit blijkt dat klager tijdens het intakegesprek van 23 augustus 2019 heeft aangegeven geen psychische klachten te ervaren en ook niet onder behandeling te staan van een gedragsdeskundige. De toenmalige behandelaar van klager, mevrouw Van der S., had wel inmiddels contact opgenomen met de SPV van de PI om te melden dat klager in contact was met de GGz Breburg en dat klager na zijn detentie weer met haar contact kon opnemen als hij dat zou wensen. Klager heeft zich tijdens zijn detentie niet bij de medische dienst gemeld met psychische klachten. Er zijn verder door betrokken medewerkers ook geen zorgen geuit over mogelijke psychische problematiek van klager. Op eigen verzoek heeft klager op 23 september 2019 een gesprek gehad met de psychiater. Tijdens dit gesprek heeft klager voornamelijk klachten geuit over zijn somatische klachten. Klager heeft in dit gesprek geen psychische klachten geuit en ook niet gemeld dat hij het noodzakelijk vond dat er inzage was in zijn crisissignaleringsplan en diagnostiek. Klager heeft ook verder tijdens zijn verblijf in de PI Grave geen psychische klachten geuit, waarvoor de noodzaak aanwezig was inzage te hebben in zijn crisissignaleringsplan. Klager heeft niet aangegeven dat hij onder behandeling stond bij de GGz noch de behoefte geuit dat overleg met zijn behandelaar gewenst was. Voor zover klagers psychische klachten bekend waren, heeft de medische dienst daar adequaat op gereageerd. Klager stelt verder zelf dat hij na zijn verzoek van 30 september 2019, op 1 oktober 2019 met het hoofd zorg heeft gesproken. Op 4 oktober 2019 is klager met onmiddellijke ingang in vrijheid gesteld, waardoor er verder geen gesprek met het hoofd zorg heeft plaatsgevonden. 

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie betreurt dat de behandeling van klagers beroep lang heeft geduurd en biedt partijen daarvoor haar verontschuldigingen aan.

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager klaagt dat tijdens zijn verblijf in de PI Grave zijn psychische klachten niet goed zijn behandeld. Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat klager voorafgaand aan zijn detentie zorg, begeleiding en behandeling ontving van de GGz te Tilburg en van de gemeente Hilvarenbeek in het kader van de WMO. Bij klager is sprake van somatische en psychische problematiek. Klager is overgevoelig voor prikkels en stress. Bij klager is – zo leest de beroepscommissie in de stukken – sprake van een psychotische kwetsbaarheid die zich in het verleden onder invloed van stress heeft geopenbaard in een psychose. Dit laatste wordt overigens door klager niet (h)erkend.

Voor de beoordeling van de klacht gaat de beroepscommissie uit van het medisch dossier van de inrichtingsarts en de hierbij gevoegde voortgangsrapportage. Uit het medisch dossier blijkt dat tijdens de intake van 23 augustus 2019 klagers psychische situatie aan de orde is gekomen. Klager is ingepland voor het spreekuur van de inrichtingsarts voor de beoordeling van de somatische klachten en van zijn psychische conditie. Op 24 augustus 2019 staat de melding dat klager duidelijk aangeeft dat wanneer hij zich onrustig begint te voelen hij zich meldt bij de medische dienst. Op 26 augustus 2019 staat dat de gegevens van de huisarts omtrent onder meer psychiatrie zijn opgevraagd. Klager geeft aan de beoordeling van zijn psyche belangrijker te vinden dan de beoordeling van de somatische klachten. Klager staat nog steeds in de agenda voor beoordeling van de psychische conditie, maar wordt gezien de voorgaande contacten niet weer opgeroepen. Klager zegt bij de medische dienst aan de bel te zullen trekken als dat nodig is. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 27 augustus 2019 de SPV van de inrichting contact heeft gehad met klagers behandelaar, mevrouw Van der S. In dit contact is onder meer gesproken over klagers psychoses en zijn medicatie. In het medisch dossier staat bij 30 augustus 2019 vermeld dat klager een gesprek wil met de verpleegkundige GGz, want ‘het gaat niet goed’. Op 3 september 2019 vindt dit gesprek plaats, klager wordt de daaropvolgende week ingepland voor een vervolggesprek. Op 3 september is aan klager op zijn verzoek tevens een tablet olanzapine verstrekt. Op 9 september 2019 is klager opgeroepen voor dit ‘GZ gesprek’, maar klager werkt die dag tot 16.30 uur en de afspraak wordt verzet naar 20 september 2019. Dit gesprek – zo begrijpt de beroepscommissie uit het medisch dossier – vindt ook die dag plaats, althans is er die dag een contact geweest tussen klager en de medische dienst waarbij aandacht is geweest voor de psychische klachten die klager op dat moment ervaarde. De daaropvolgende maandag, 23 september 2019, heeft klager een afspraak bij de psychiater. In de voortgangsrapportage is een kort verslag van dit gesprek opgenomen. Op 3 oktober 2019 staat een volgend GZ-gesprek gepland, maar uit het medisch dossier is onduidelijk of dit gesprek doorgang heeft gevonden. Op 4 oktober 2019 is klager onmiddellijk in vrijheid gesteld.

De beroepscommissie leidt uit het vorenstaande af dat gedurende klagers verblijf in de PI Grave zijn psychische voorgeschiedenis aan de orde is gekomen en er ook aandacht is geweest voor zijn psychische klachten. Met klager zijn immers ondersteunende gesprekken gevoerd door onder meer de SPV en de psychiater. Het medisch dossier bevat geen aanwijzingen van een crisissituatie die eerder ingrijpen noodzakelijk maakten. Gelet op klagers kennelijke mededeling dat hij zich zal melden bij de medische dienst als hij klachten ervaart, heeft de medische dienst niet meer kunnen en hoeven te doen dan hij heeft gedaan. Op de melding van 30 augustus 2019, dat het niet goed ging met klager, is gereageerd. Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts dan ook niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). Hetgeen klager verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 8 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven