Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6941/GA, 8 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer         

R-20/6941/GA      

           

Betreft [Klager]

Datum 8 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege de weigering een urinecontrole te ondergaan, ingaande op 22 november 2019 (NH-2019-571);

b.  de omstandigheid dat ondanks medische voorschriften vanwege de bij klager aanwezige PTSS, tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf van 8 november 2019, de televisie op zijn cel is verwijderd (NH-2019-588);

c.  de omstandigheid dat ondanks medische voorschriften vanwege de bij klager aanwezige PTTS, tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf van 22 november 2019, de televisie op zijn cel is verwijderd (NH-2019-589).

De beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 24 april 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn (inmiddels voormalige) raadsman mr. R. Polderman en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Bij brief met bijlage van 7 september 2020 heeft mr. Polderman het standpunt in beroep schriftelijk aangevuld. Bij brief van 1 oktober 2020 heeft mr. J.J. Serrarens zich gesteld als (opvolgend) raadsvrouw van klager. De beroepscommissie heeft de directeur verzocht om toezending van de beslissingen inhoudende de disciplinaire straffen waar door of namens klager in de klaagschriften met kenmerken NH- 2019-588 en NH-2019-571/589 naar wordt verwezen. Deze zijn op 12 november 2020 ontvangen en aan klager en zijn raadsvrouw toegestuurd.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vanwege de PTSS-klachten van klager heeft de medische dienst van de PI Leeuwarden op 3 mei 2019 aan de directie geadviseerd om tijdens een strafoplegging de televisie niet te verwijderen. Dit advies is in een andere beklagprocedure tegen de directie van PI  Leeuwarden, met klachtnummer LW-2019-202, aan de orde gekomen. De medische dienst van de locatie Norgerhaven is van dit advies op de hoogte. Zij weten ook dat klagers PTSS-klachten nog steeds actueel zijn. Het verwijderen van de televisie tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf is daarom onredelijk en onbillijk. Verzocht wordt om een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Klager heeft geen aanvullende gronden aangevoerd. Het beroepschrift is daarom niet met redenen omkleed, zoals is voorgeschreven in artikel 69, eerste lid van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Verzocht wordt om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beroep

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pbw moet – voor zover hier van belang – het beroepschrift met redenen zijn omkleed. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat klagers beroepschrift niet van nadere gronden is voorzien. Anders dan de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat klager hier wel aan heeft voldaan. De beroepscommissie zal klager daarom ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk

Beklag a.

De beroepscommissie begrijpt klagers klacht onder a. als te zijn gericht tegen de disciplinaire straf van 22 november 2019. De beroepscommissie constateert dat de beklagrechter niet op dit beklag heeft beslist. De beroepscommissie zal dit beklagonderdeel wegens proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg zelf afdoen. Anders dan klager stelt, hoeft een urinecontrole niet van tevoren aan een gedetineerde te worden aangekondigd. In de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen is een dergelijke verplichting niet opgenomen. Gelet op het voorgaande kan de opgelegde disciplinaire straf van 22 november 2019, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag onder a. daarom ongegrond verklaren.

Beklag b. en c.

De beroepscommissie begrijpt de klachten van klager onder b. en c. als te zijn gericht tegen het verwijderen van de televisie tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straffen op respectievelijk 8 en 22 november 2019. Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw een klaagschrift uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen moet worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, als redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de gedetineerde niet in verzuim is geweest. De beroepscommissie stelt vast dat klager het beklag onder b. niet tijdig heeft ingesteld, terwijl niet gebleken is dat klager niet in verzuim is geweest. Hij kan daarom niet in zijn beklag worden ontvangen. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van het beklag onder b. vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

Hetgeen in beroep inzake het beklag onder c. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. In aanvulling op die beslissing overweegt de beroepscommissie dat de beslissing van de directeur om de televisie van de cel te verwijderen voortvloeit uit de opgelegde disciplinaire straffen van opsluiting op de eigen cel. Aan het strafkarakter van de disciplinaire straf zou afbreuk worden gedaan als klager de beschikking zou mogen blijven houden over zijn televisie. Het beroep onder c. zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beklag onder a. ongegrond.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van het beklag onder b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. S. Bijl, leden, bijgestaan door

mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven