Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7283/GB, 8 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7283/GB    

           

Betreft Klager

Datum 8 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 16 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. E.H. Bokhorst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is ten onrechte afgewezen. Hij voldoet aan alle voorwaarden voor doorplaatsing. De adviezen van de betrokken instanties zijn positief en hij zit in het plusprogramma. Dat er een faseringstraject loopt voor de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) en een penitentiair programma (PP) en dat mogelijk op 28 oktober 2020 een PP zou volgen, doet daar niets aan af. De datum voor fasering naar een PP is (op dat moment) nog ver weg en fasering naar een PP had ook kunnen worden bewerkstelligd via plaatsing in een BBI. Klager meent dat hij ten onrechte al die tijd in een huis van bewaring/gevangenis moest verblijven.

Daarnaast heeft de beslissing onevenredig lang geduurd. Het verzoek is reeds op 21 januari 2020 gedaan en op 16 juni 2020 kreeg klager de beslissing. Klager heeft vernomen dat hij op 1 mei 2020 zou worden doorgeplaatst naar een ZBBI. Doordat de ZBBI´s door de coronacrisis dicht zitten, is dit nog niet gebeurd. Plaatsing in een BBI heeft daarom geen zin meer. Klager verzoekt de beroepscommissie dan ook zijn beroep gegrond te verklaren en hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen voor het feit dat hij ten onrechte niet in een BBI is geplaatst.

 

Standpunt van verweerder

Het verzoek is afgewezen omdat klager zelf heeft afgezien van fasering naar een BBI. In het selectie-advies van 4 juni 2020 valt het volgende te lezen: “Aangezien deze adviezen enige tijd in beslag namen wilde Aaras zijn traject graag wijzigen naar ZBBI/PP omdat hij er weinig voor voelde straks voor 2-3 maanden naar een BBI te kunnen en dan weer opnieuw te moeten starten met een ZBBI/PP-aanvraag. Hij zag het heen en weer reizen naar de beperkte keus aan BBI´s vanaf Amersfoort en het steeds weer opnieuw moeten beginnen in een nieuwe PI niet zitten”. Klager heeft er dus zelf voor gekozen om het BBI-traject niet door te zetten en in te zetten op een ZBBI/PP-stapeltraject. Op 7 oktober 2020 is positief beslist voor zijn selectie naar een ZBBI.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Klager kwam vanaf 7 oktober 2020 in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI. Inmiddels verblijft hij onder elektronisch toezicht buiten, zo blijkt uit de registratiekaart. Daarom heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het beroep. In het beroepschrift is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager is sinds 7 mei 2019 gedetineerd. Ten tijde van de selectiebeslissing was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De (fictieve) einddatum van klagers detentie was bepaald op 26 april 2021. Momenteel loopt een cassatieberoep.

Klagers verzoek om plaatsing in een BBI is afgewezen omdat er een faseringstraject liep voor een ZBBI/PP. Mogelijk volgde een PP per 28 oktober 2020. Dat klager zijn voorkeur voor een faseringstraject heeft veranderd blijkt uit het selectie-advies van de directeur van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn van 2 juni 2020. Klager heeft zich akkoord verklaard met dit advies.

Namens klager is in beroep nog geklaagd over het feit dat de beslissing van verweerder onevenredig lang heeft geduurd. Op grond van artikel 18, derde lid, in verbinding met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet stelt verweerder de indiener van het verzoekschrift binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing schriftelijk op de hoogte. Hoewel het wenselijk is dat verweerder tijdig op het verzoekschrift beslist, verbindt de wet aan overschrijding van die termijn geen gevolgen.

De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 8 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door

mr. S. Jousma, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven