Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7349/GB, 3 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7349/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 3 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De selectiefunctionaris, namens de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder), heeft op 10 maart 2020 beslist klager te plaatsen in het arrestantenregime van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 22 juni 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Klagers raadsvrouw, mr. S.A.A.P. van Hees, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is overgeplaatst naar aanleiding van een toegewezen schorsingsverzoek. Dat impliceert dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. Klager heeft van 10 maart 2020 tot 23 maart 2020 in strijd met de geldende regelgeving in een PI verbleven. De voorzitter heeft geoordeeld dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een uiterste noodsituatie waarin een jeugddetentie kan worden ondergaan in een inrichting voor volwassenen. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Klager verbleef vanaf 5 maart 2020 in de PI Grave. Op 10 maart 2020 komt er in de PI Grave een gewijzigd vonnis binnen, waaruit blijkt dat klager alleen nog een jeugddetentie diende te ondergaan. Hierop is klager bij beslissing van 10 maart 2020 geïnformeerd dat hij in de PI Grave blijft, totdat er een cel beschikbaar is in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Klager heeft dertien dagen jeugddetentie in een PI ondergaan, omdat er geen enkele kamer beschikbaar was in een JJI.

De omstandigheid dat klager in de PI Grave geen bezoek kon ontvangen als gevolg van de coronamaatregelen, terwijl dat destijds in de JJI’s (nog) wel kon, is pas ontstaan nadat de bestreden beslissing is genomen. Die situatie heeft in klagers geval slechts één week geduurd. In de JJI heeft klager tweemaal bezoek gehad van zijn vader.

De tijd die klager in de PI heeft doorgebracht is zodanig kort, dat hij niet in aanmerking voor een tegemoetkoming zou moeten komen. Daarbij komt dat klager al eerder conform het commune strafrecht is veroordeeld en die straf ook in een inrichting voor volwassenen heeft ondergaan. Formeel gezien is het beroep en het onderliggende bezwaar gegrond, maar voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

 

3. De beoordeling

Klager is op 10 maart 2020 geplaatst in het arrestantenregime van de PI Grave, in afwachting van een plaats in een JJI. Klager is op 23 maart 2020 alsnog in een JJI geplaatst. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Ten tijde van de beslissing op bezwaar was klager niet meer gedetineerd. Daardoor had hij in beginsel geen belang meer bij het bezwaar en kon verweerder hem niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaren. In bezwaar was echter ook al verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom had verweerder het bezwaar inhoudelijk moeten beoordelen (RSJ 1 november 2018, R 1054; vergelijk ook RSJ 3 januari 2020, R-19/5096/GB). De beroepscommissie zal de bestreden beslissing daarom vernietigen. Zij zal het bezwaar om proceseconomische redenen zelf inhoudelijk beoordelen.

De beroepscommissie volgt de overwegingen van de schorsingsvoorzitter in RSJ 19 maart 2020, S-20/3246/SJB. De voorzitter heeft daarin terecht overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat sprake was van een uiterste noodsituatie, waarin een jeugdige in een inrichting voor volwassenen kan worden geplaatst (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12-13). Het feit dat tijdelijk geen plaats beschikbaar was in een JJI, is daarvoor – ook naar het oordeel van de beroepscommissie – niet zonder meer voldoende. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar en in beroep op dit punt niets nieuws aangevoerd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, zal de beroepscommissie het beroep en het onderliggende bezwaar gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu hij slechts dertien dagen zonder noodzaak in een inrichting voor volwassenen heeft verbleven, hij op dat moment wel meerderjarig was en aldus onvoldoende is gebleken van ondervonden ongemak dat voor een tegemoetkoming in aanmerking dient te komen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar en verklaart dit bezwaar gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 3 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven