Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7953/TB, 1 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7953/TB             

Betreft [klager]            Datum 1 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 1 september 2020 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting) met een hoog beveiligingsniveau, wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers raadsman, mr. N.A. Heidanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is onaanvaardbaar en onjuist dat de Pompestichting met oude en niet onderbouwde aannames van FPC Dr. S. van Mesdag allerlei subjectieve beelden presenteert, nu klager ten tijde van het beroepschrift al ruim een jaar in de Pompestichting verblijft.

Klager meent dat in zijn zaak artikel 3 EVRM wordt geschonden. Door de aanhoudende en extreem lange afzondering van medebewoners en plaatsing op de ZISZ-afdeling krijgt hij een onwaardige, onmenselijke en/of vernederende bestraffing en behandeling die hij als foltering beschouwt.

Verder is sprake van schending van artikel 5 EVRM omdat zijn recht op vrijheid en leven onrechtmatig, althans onevenredig zwaar is ingeperkt en aangetast. Klager ervaart de detentie met de stelselmatige en persisterende afzonderingen als onrechtvaardig en disproportioneel en daarmee als willekeurig en schadelijk.

De bestreden beslissing is contra-geïndiceerd, daar klager niet kan en niet wil berusten in een LFPZ-status. Klager heeft nooit een echte en substantiële tweede behandelkans gekregen, wat in strijd is met de zorgvuldigheid en niet conform ‘state of the art’ is.

Gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet worden overgegaan op een andere tbs-modaliteit met op termijn meer mogelijkheden en perspectieven. Gelet op de stabiele periode en de gunstige resultaten van de afgelopen jaren, kan een andere zorgmachtiging worden gerealiseerd. Klager moet een eerlijke tweede kans worden geboden en teruggeplaatst worden naar een regulier FPC, zodat concreet kan worden toegewerkt naar een ander minder ingrijpend kader en een meer passende maatregel of zorgmachtiging met ruimte voor rehabilitatie en zeer geleidelijke en gefaseerde resocialisatie.

Standpunt van verweerder

Ter beoordeling staat de beslissing van 1 september 2020 tot voortzetting van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening en niét de beslissing van 6 juli 2018 tot (eerste) plaatsing in een LFPZ-voorziening.

De beslissing van 1 september 2020 is op goede gronden genomen. Betrokkene heeft voldoende behandelkansen gekregen. Aan de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel ligt een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2008 ten grondslag en klagers rechten worden niet verder ingeperkt dan noodzakelijk voor het doel van de vrijheidsbeneming dan wel ter handhaving van de orde en veiligheid in de instelling. Van schending van de artikelen 3 en 5 EVRM is geen sprake.

Aan de beslissing van 1 september 2020 is een zorgvuldig besluitvormingsproces voorafgegaan. De Pompestichting, de Pro Justitia-rapporteurs en de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) concluderen dat voortgezette plaatsing van betrokkene in een LFPZ-voorziening onder een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is. Tegen deze achtergrond kan gerechtvaardigd worden beslist tot voortgezette plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.

Een en ander wordt nog eens bevestigd in de uitspraak van de verlengingsrechter van 5 oktober 2020 waarin deze zich aansluit bij de adviezen van de Pro Justitia-rapporteurs, die ook in het kader van de verlengingszitting de noodzaak van een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening hebben benadrukt.

3. De beoordeling

In het onderhavige beroep is alleen de beslissing van verweerder tot voortzetting van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting aan de orde.

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Dit betreft klagers tweede tbs maatregel.

De LFPZ-status is op 20 november 2017 door FPC Dr. S. van Mesdag aangevraagd.

Verweerder heeft op 6 juli 2018 beslist klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Bij RSJ 16 januari 2019, R-18/1389/TB heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Klager verblijft sinds 23 oktober 2019 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Vught. Deze voorziening heeft op 5 maart 2020 geadviseerd om klagers LFPZ-plaatsing met een hoog beveiligingsniveau voort te zetten. Klager heeft tot op heden een EVBG-status.

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

De toetsing van de bestreden beslissing

Het hoofd van de Pompestichting heeft op 5 maart 2020 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Volgens de Pompestichting zijn de ernstige persoonlijkheidsproblematiek met hoge mate van psychopathie, het risico op ontvluchting en een hoog recidiverisico nog onveranderd aanwezig. 

Op 17 juli 2020 en 26 juli 2020 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht, die de conclusies van de Pompestichting onderschrijven.

Vervolgens heeft de LAP op 24 augustus 2020 onder meer aangegeven dat klager nog vele stappen heeft te zetten om alleen al zijn verblijfssituatie in de LFPZ te laten normaliseren. De LAP concludeert dat er naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP acht ook een uitstroomtraject richting de GGZ of een andere instelling niet mogelijk.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Niet gebleken is dat er redenen zijn om klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinstelling voor observatie of een behandelpoging te doen.

Evenmin is gebleken dat de bestreden beslissing een schending van de artikelen 3 en 5 EVRM oplevert.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet in strijd met het recht en niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven