Nummer R-19/5628/TA
Betreft [klager]
Datum 1 maart 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling)
1. De procedure
[klager] heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat klager, na zijn plaatsing vanuit transmuraal verlof naar binnen, geen duidelijkheid heeft gekregen over zijn eigendommen en dat hij onvoldoende toiletspullen, kleding en schoenen voorhanden heeft (klachtnummer Me 2019-000274).
De beklagrechter bij de instelling heeft op 18 december 2019 het beklag gegrond verklaard en beslist dat klager in de gelegenheid dient te worden gesteld om aan de hand van de bestaande inventarisatielijst aan te geven welke goederen hij wenst te ontvangen (Me 2019-000274). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft [...], jurist bij de instelling en klager gehoord op de zitting van 23 september 2020 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
Over de periode van de terugplaatsing van klager naar de Hunze op 31 juli 2019 tot het moment dat klager is overgeplaatst naar een andere instelling is discussie over de vraag of klager voldoende spullen voorhanden had. Indien wordt gekeken naar de hoeveelheid spullen die klager op 31 juli 2019 voorhanden had, zoals volgt uit de inventarislijst, en de omstandigheid dat klager op 7 augustus 2019 vier extra onderbroeken heeft gekregen, dan had klager op dat moment voldoende kleding voorhanden. Op 10 december 2019 is klager overgeplaatst naar de Eems 1. Dat betreft een crisisunit. Een patiënt wordt daar tijdelijk geplaatst en daarom worden niet alle spullen overgeplaatst. Vastgesteld kan worden dat klager tijdens zijn verblijf in de Eems 1 (van 10 december 2019 tot 30 december 2019) te weinig onderbroeken en sokken voorhanden had. Verzocht wordt om hiervoor een compensatie toe te kennen van € 50,-. De grotere spullen die klager in zijn bezit had, zijn niet meegenomen naar de Hunze 1. De meubels zijn waarschijnlijk opgeslagen bij een extern verhuisbedrijf. Aan klager is gevraagd om per brief aan te geven wat er met deze spullen moet gebeuren. De instelling betaalt voor de opslag van de spullen. Gelet op het voorgaande wordt verzocht om de klacht van klager deels ongegrond te verklaren.
Standpunt van klager
Klager heeft op 31 juli 2019 alleen winterkleding gekregen. Klager heeft slechts een klein deel van zijn spullen gekregen. Klager is overgeplaatst naar FPC de Pompestichting. Klager had zeventien dozen in zijn bezit tijdens zijn verblijf in de Van Mesdag, maar slechts één doos is overgebracht naar de Pompestichting. Klager heeft zes maanden in de Pompestichting verbleven. Daarna is hij overgeplaatst naar de Van der Hoeven Kliniek. Klager is nog steeds al zijn spullen kwijt, waaronder zijn foto´s van zijn dierbaren, lp´s en aquarium. De klacht van klager zag daarnaast op etenswaren die hij uit zijn koel- en vrieskast wilde hebben, alsmede zijn wandelende takken en orchideeën.
3. De beoordeling
De beroepscommissie vat de beslissing van de beklagrechter aldus op dat deze slechts betrekking heeft op de onduidelijkheid omtrent de goederen die klager ter beschikking had gekregen. In de uitspraak is niet ingegaan op de etenswaren, alsmede de planten die klager niet heeft ontvangen en die – blijkens de mededeling van het hoofd van de instelling – inmiddels zijn weggegooid. Nu klager tegen de uitspraak van de beklagrechter geen beroep heeft ingesteld, is dit thans niet aan de orde in beroep. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de omstandigheid dat klager hiertegen opnieuw klachten heeft ingediend en dat hierin inmiddels uitspraak is gedaan door de beklagrechter en dat tegen die uitspraak door klager beroep is ingesteld.
Ten aanzien van de goederen die klager ter beschikking heeft gekregen, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de onderliggende stukken volgt dat klager op 12 augustus 2019 een klaagschrift heeft ingediend waarin klager – onder meer – stelt te weinig spullen (waaronder toiletspullen, kleding en schoenen) ter beschikking te hebben. Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op de inlichtingen en de gegeven toelichting ter zitting, niet vast komen te staan dat klager in de periode voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift de beschikking had over onvoldoende spullen. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren.
Uit de stukken volgt wel dat klager – nadat hij is geplaatst op de crisisunit Eems 1 – de beschikking had over onvoldoende kleding. Dit is ook erkend door de instelling. Dit ziet echter op de periode van december 2019 en valt buiten de periode waarop het klaagschrift van klager ziet. De instelling heeft in beroep aangegeven dat – voor zover het gaat om de spullen die klager ter beschikking had gedurende zijn verblijf op de Eems van 1 tot 30 december 2019 – wordt verzocht om een compensatie toe te kennen van €50,-. De beroepscommissie acht het zich voorstelbaar dat de instelling alsnog deze compensatie aan klager – voor het door klager geleden ongemak – zal doen toekomen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter