Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3203/GA, 31 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/3203/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 31 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het zich onttrekken aan het toezicht van het personeel, het niet nakomen van afspraken en het verstoren van de orde, rust en veiligheid, ingaande op 28 september 2018.

De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 18 maart 2019 het beklag gegrond verklaard (ZS-JG-2018-795). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager heeft zich op 28 september 2019 strafwaardig gedragen, waarbij hij tot viermaal toe de orde, rust en veiligheid heeft verstoord. Allereerst gaf klager aan naar de imam te willen. Na overleg met het personeel is besloten klager hiernaartoe te laten gaan. Klager heeft het personeel weten te misleiden door deze afspraak door te geven. Tijdens het interne transport ging klager namelijk zonder zich te melden ervandoor richting de humanist. Klager heeft zich in deze situatie onttrokken aan het toezicht van het personeel. Daar komt bij dat na controle is gebleken dat klager niet was uitgenodigd voor een afspraak bij de humanist. Klager is naar een andere locatie dan afgesproken gegaan en komt dus de gemaakte afspraken niet na. Na het bezoek aan de imam gaf klager aan niet op de groep te kunnen wachten en alleen richting de afdeling ‘Bezoek’ te gaan, omdat hij bezoek zou ontvangen. Dit is wederom gecontroleerd door het personeel, waaruit bleek dat klager op die dag geen bezoek gepland had staan. Klager staat dus verwijtbaar op een verkeerde afdeling en gedraagt zich wederom strafwaardig. Tevens is klager meerdere malen door het personeel verzocht om zijn capuchon af te doen, nu hij deze herhaaldelijk over zijn hoofd trok. Toen klager hierop werd aangesproken, weigerde hij mee te werken. Klager dient te allen tijde de instructies van het personeel op te volgen, maar gedraagt zich hier wederom strafwaardig en verstoort daarmee de orde, rust en veiligheid.

Klager is dus niet enkel gestraft wegens het onttrekken aan het toezicht. In de schriftelijke mededeling en het schriftelijke verslag staat een opsomming van de diverse strafwaardige gedragingen: het misleiden en niet nakomen van afspraken met het personeel (twee dagen eigen cel), het onttrekken aan het toezicht (zeven dagen eigen cel), verwijtbaar op verkeerde afdeling staan (drie dagen eigen cel) en instructies van het personeel niet opvolgen (drie dagen eigen cel). Dit alles tezamen rechtvaardigt de oplegging van zeven dagen eigen cel. 

Standpunt van klager

Klager kan zich geheel vinden in de uitspraak van de beklagcommissie, waaruit blijkt dat de directeur onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de vastgestelde overtreding is gekwalificeerd als het zich onttrekken aan toezicht. Uit de stukken blijkt niet anders dan dat klager zich op een verkeerde afdeling bevond. Een straf van meer dan drie dagen opsluiting in eigen cel is dan ook niet gerechtvaardigd.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw (feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming) een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken. Het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur. Die straf dient de beklagcommissie slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar kennelijk sprake is van een onredelijk strenge bestraffing dient de beklagcommissie in te grijpen (vgl. RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA). 

Uit de stukken, waaronder het schriftelijk verslag, volgt dat klager meerdere malen instructies van het personeel niet heeft opgevolgd en zich tweemaal heeft begeven op een plaats waar hij op dat moment niet hoorde te zijn en ook geen toestemming voor had gekregen van het personeel. Hoewel dit laatste naar het oordeel van de beroepscommissie op grond van de Landelijke Sanctiekaart 2016 moet worden gekwalificeerd als het verwijtbaar op een verkeerde afdeling bevinden – en niet het zich onttrekken aan het toezicht – heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen tot de opgelegde disciplinaire straf.

De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven