Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4661/GA, 8 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vervoer  v

 

Nummer          R-19/4661/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 8 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de informatieverstrekking over en het verloop van het transport van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad naar de rechtbank Haarlem.

De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 26 augustus 2019 het beklag ongegrond verklaard (ZS-JH-2018-791). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het vervoer van gedetineerden door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) heeft in 2018 en 2019 de aandacht van de media getrokken wegens wantoestanden in het kader van de planning door de DV&O. Het zou de beklagrechter hebben gesierd om hierop in te haken. De beklagrechter gaat voorbij aan het feit dat zowel het personeel op de afdeling als het personeel van de avonddienst mededelingen aan klager hebben gedaan omtrent het vervoer op 30 oktober 2018, maar daarbij geen melding hebben gemaakt van het feit dat in verband met veiligheidsoverwegingen geen informatie met betrekking tot het vervoer mocht worden gegeven. Hieruit volgt dat het personeel niet op de hoogte was van de regelgeving en er klaarblijkelijk aan gedetineerden onjuiste informatie wordt verstrekt. De directeur dient er zorg voor te dragen dat het personeel weet wat de regelgeving is.

De beklagrechter stelt tevens dat klager voldoende tijd zou hebben gehad om zichzelf voor te bereiden op het transport. Volgens klager gaat de beklagrechter hier voorbij aan de essentie van de klacht, namelijk dat klager van 07:00 uur tot 15:30 uur op 30 oktober 2018 onnodig lang heeft vastgezeten bij zowel de binnenkomst afdeling delinquenten (BAD) als de politiecel in Haarlem. Dat heeft niets te maken met een onvoldoende voorbereiding.

Klager vindt het opmerkelijk dat de beklagrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is geworden dat de directeur bij het regelen van het transport onvoldoende rekening heeft gehouden met klagers medische gesteldheid. Klager verblijft immers op de afdeling Extra Zorg Voorziening en mocht – zo begrijpt de beroepscommissie – er daarom op vertrouwen dat hiermee rekening zou worden gehouden. 

In een aanvullende brief verzoekt klager tot slot de beroepscommissie kennis te nemen van het volgende en dit als klacht aan te merken en te behandelen. Op 2 september 2019 heeft de Commissie van Toezicht de uitspraak van de beklagrechter naar klager toegestuurd. Achter klagers naam staat het registratienummer van het JC Zaanstad genoteerd. Klager is hier niet van gediend, nu klager een naam en adres heeft en geen justitieel nummer meer is.

Standpunt van de directeur

In verband met de veiligheid worden gedetineerden niet de avond van tevoren ingelicht over het tijdstip waarop zij zullen worden opgehaald voor transport. Klager stelt verkeerd te zijn ingelicht hierover, maar dit betreft geen beslissing van de directeur waartegen beklag openstaat. De directeur verzoekt de beroepscommissie klager ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Voorts heeft klager zich beklaagd over de omstandigheid dat hij lang heeft moeten wachten bij het BAD en dat hij al om 09:30 uur bij de rechtbank was, terwijl de zitting pas stond gepland om 16:15 uur. Ook hier is geen sprake van een beslissing van de directeur en wordt verzocht klager hierin tevens niet-ontvankelijk te verklaren. Door de DV&O wordt een ophaalplan gemaakt, waar de directeur geen invloed op heeft. In sommige gevallen moet een gedetineerde helaas de hele dag wachten, nu de DV&O gedetineerden door het hele land ophaalt.

3. De beoordeling

Ten aanzien van klagers verzoek om een beslissing te nemen omtrent het genoteerde registratienummer achter zijn naam op een brief van de Commissie van Toezicht, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Klagers klacht ziet enerzijds op de uitvoering van het transport en anderzijds op de informatieverschaffing met betrekking tot het vervoer vanuit de inrichting. De beroepscommissie overweegt als volgt.

Vast staat dat klager op 26 september 2018 is opgeroepen om ter zitting van 30 oktober 2018 bij de rechtbank Haarlem te verschijnen. Op 29 oktober 2018 heeft klager aan een medewerker gevraagd hoe laat hij op 30 oktober 2018 op transport zou gaan. Klager is verteld dat hij dit diezelfde avond kon navragen via de intercom. Dit heeft klager vervolgens gedaan. Het antwoord luidde toen dat als klager vroeg op transport zou gaan, hij dit diezelfde avond nog te horen zou krijgen. Zo niet, dan zou klager de volgende ochtend kunnen wachten op zijn cel voor een later transport. Klager heeft vervolgens die avond niets meer vernomen. Op 30 oktober 2018 is klager om 06:15 uur via de intercom door een medewerker meegedeeld dat hij om 06:45 uur klaar moest staan voor transport. Om 07:00 uur zou klager worden opgehaald door de DV&O. Klager heeft tot 08:45 uur in een cel bij het BAD moeten wachten, omdat de transportbus er nog niet was. Omstreeks 09:30 uur is klager aangekomen bij de rechtbank Haarlem, waar hij tot 15:30 uur in een politiecel heeft moeten wachten totdat de zitting van 16:15 uur zou aanvangen.

Uitvoering transport

Het vervoer van een gedetineerde van de inrichting naar een terechtzitting betreft een zogenaamd ‘rechtsgangvervoer’. Weliswaar is het Openbaar Ministerie en niet de directeur verantwoordelijk voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer, maar gelet op RSJ 23 juni 2015, 15/786/GA, RSJ 20 augustus 2013, 13/1628/GA en RSJ 3 juli 2014, 14/266/GA, kan er onder omstandigheden met betrekking tot het rechtsgangvervoer sprake zijn van een zorgplicht van de directeur. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval echter geen sprake. Er is daarom geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Gelet daarop had klager voor dit onderdeel niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard in zijn beklag.

Informatieverstrekking

Klager stelt in de kern dat hij door bewaarders foutief is geïnformeerd, omdat tegen hem was gezegd dat hij nog diezelfde avond geïnformeerd zou worden in het geval hij de volgende ochtend vroeg zou worden opgehaald. De directeur heeft niet weersproken dat klager bovenstaande is meegedeeld door een medewerker. De beroepscommissie acht het derhalve voldoende aannemelijk dat aan klager een onjuiste mededeling is gedaan met betrekking tot het vervoer. Een dergelijke (foutieve) mededeling betreft echter geen beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, maar feitelijk handelen van een medewerker waartegen geen beklag openstaat. Daarom had klager ook ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard in zijn beklag.

De beroepscommissie zal gelet op het bovenstaande de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag verklaren.

Daarbij merkt de beroepscommissie ten aanzien van de informatieverstrekking op dat zij het wel wenselijk acht dat als in verband met veiligheidsoverwegingen een gedetineerde niet de avond van tevoren mag worden ingelicht over het exacte tijdstip van transport, dit ook bekend is bij het personeel.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 8 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door

mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven