Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19901/SGA, 22 februari 2021, schorsing
Uitspraakdatum:22-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19901/SGA                     

Betreft [Verzoeker]      Datum 22 februari 2021

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard (hierna: de directeur) heeft op 7 januari 2021 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsman, mr. P.M. Iwema, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk ZB-2021-140).

2. De beoordeling

Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker pas op 15 februari 2021 van zijn casemanager heeft vernomen dat hij wordt gedegradeerd naar het basisprogramma. Op 15 februari 2021 is namens verzoeker beklag ingesteld tegen deze beslissing, tevens is namens verzoeker een schorsingsverzoek ingediend. Op 17 februari 2021 heeft de voorzitter nadere inlichtingen opgevraagd bij de directeur aangaande de degradatiebeslissing alsmede de stelling van de raadsman dat verzoeker pas op 15 februari 2021 heeft vernomen dat hij wordt gedegradeerd naar het basisprogramma. De directeur is in zijn reactie niet ingegaan op de stelling van de raadsman dat verzoeker op 15 februari 2021 kennis heeft genomen van het degradatiebesluit. Uit de stukken blijkt dat de directeur op 7 januari 2021 heeft beslist tot degradatie van verzoeker naar het basisprogramma wegens ontoelaatbaar gedrag. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet gebleken of en wanneer deze degradatiebeslissing aan verzoeker is uitgereikt.

Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Op grond van artikel 61, vijfde lid, Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. Nu de vraag of in onderhavige zaak sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding ten aanzien van het ingediende klaagschrift het voorlopig oordeel van de voorzitter overstijgt, beoordeelt de voorzitter alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat verzoeker geheel onverwacht en in strijd met eerdere uitlatingen en handelingen door/namens de directie jegens verzoeker is gedegradeerd, waardoor de tijdige fasering van verzoeker onmogelijk wordt gemaakt.

Uit de bestreden beslissing d.d. 7 januari 2021 volgt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker softdrugs heeft gebruikt. Verzoeker heeft volgens de directeur positief gescoord op THC bij een urinecontrole (THC-waarde 384). Volgens de directeur heeft verzoeker een waarschuwing gekregen voor een eerdere urinecontrole, omdat zijn urine te waterig was. Gelet op bijlage 1 bij de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is volgens de directeur sprake van ‘ontoelaatbaar’ gedrag.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2, laat zien.

Gelet op verzoekers gedrag zoals dat hiervoor is omschreven, kan de bestreden beslissing niet op voorhand onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De voorzitter overweegt hiertoe dat op grond van het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker softdrugs heeft gebruikt. Het verzoek zal worden afgewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 22 februari 2021 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven