Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1106/GV, 18 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1106/GV

betreft: [klager] datum: 18 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C. Huisman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 april 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De afwijzing van het verzoek is gegrond op het feit dat een openstaande CJIB-zaak onherroepelijk
is
geworden. De einddatum is daardoor onbekend en zou het jaar ruim te boven gaan. De CJIB-zaak betreft een betalingsverplichting aan de Staat van €15.300,= ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie zou ex artikel 577c
van het Wetboek van Strafvordering bij de rechtbank verlof tot lijfsdwang kunnen vorderen, indien betaling achterwege blijft. Een dergelijke vordering wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen ingediend. De officier van justitie dient een
dergelijke
vordering overigens nooit in bij de spreekwoordelijke kale kippen, waaronder klager te scharen is. Er is geen procedure ten aanzien van eventuele toepassing van lijfsdwang aanhangig.
Ten tweede wordt in de beslissing gesteld dat de einddatum “in ieder geval een jaar ruim te boven gaat”. Afgezet tegen de gebruikelijke omrekenfactor van een dag hechtenis c.q. lijfsdwang voor elke €50,= betalingsverplichting, is in casu in het
slechtste geval sprake van 306 dagen lijfsdwang.
Ten derde heeft klager intern in De Grittenborgh altijd goede rapporten gehad. Hij heeft tijdens eerdere detenties geen verlof gehad, maar hij heeft zich altijd trouw gemeld als de justitiële autoriteiten hem daartoe uitnodigden (de zogeheten
zelfmeldprocedure). Ten vierde wenst klager de langdurige periode van narigheid achter zich te laten. De ernst van de feiten waarvoor klager thans is gedetineerd, liet (destijds) niet toe dat klager een voorwaardelijke straf kon krijgen, waardoor
klager
geen hulp/begeleiding krijgt van de reclassering. Om toch enig vooruitzicht te hebben, heeft klager uit eigen beweging contact gezocht met Stichting Exodus om hem te helpen bij het verkrijgen van huisvesting, financiën en werk. Op die wijze zou klager
kunnen werken aan een toekomst en kunnen proberen zijn schuld aan de Staat in te lossen. Exodus kan volgens klager pas wat voor hem betekenen als hij in aanmerking komt voor verlof. Zolang het verloftraject niet in gang wordt gezet, is het voor klager
niet mogelijk de facto te starten met zijn resocialisatie. Gezien het vorenstaande is de kans groot dat klager op een zeker moment vanuit de gesloten inrichting pardoes op straat wordt gezet.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op het verlofverzoek is negatief beslist, omdat klager, zo blijkt uit de inrichtingsrapportage, nog een CJIB-zaak heeft die onherroepelijk is geworden. Een en ander betekent dat de einddatum onbekend is en er daarom geen beslissing kan worden genomen
over een verlofaanvraag. Klagers raadsman geeft weliswaar aan dat in hoogst uitzonderlijke situaties een vordering wordt ingesteld, maar zekerheid hierover is in deze zaak op dit moment niet te krijgen. Ook het argument dat van een kale kip niet valt
te
plukken, is op dit moment geen reden om een andere beslissing te nemen. In deze zaak is de officier van justitie degene die helderheid kan geven of er een vordering komt of niet. Er is geen einddatum bekend, waardoor het strafrestant niet kan worden
berekend. Indien er duidelijkheid is, is de selectiefunctionaris bereid snel een beslissing te nemen op een hernieuwde aanvraag.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD De Grittenborgh te Hoogeveen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, met name gelet op de ontnemingsvordering.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Assen heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie regio Groningen heeft aangegeven dat het bezoekadres geen problemen geeft.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens – kortweg – gekwalificeerde diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 april 2008. Aansluitend dient hij eventueel een aantal subsidiaire
hechtenissen van in totaal twintig dagen en een subsidiaire hechtenis van twee dagen op grond van de Wet Terwee te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

In artikel 14, eerste lid, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) is bepaald dat een gedetineerde in aanmerking komt voor algemeen verlof, wanneer hij, al dan niet onherroepelijk, is
veroordeeld tot een vrijheidsstraf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt.
Namens de Minister is aangegeven dat de einddatum van klagers detentie onbekend is, nu aan klager een ontnemingsmaatregel is opgelegd, waaruit lijfsdwang zou kunnen voortvloeien. De beroepscommissie overweegt dat artikel 14 van de Regeling spreekt over
een opgelegde straf en een strafrestant. De ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is evenwel geen straf, maar een maatregel. Dit geldt ook voor de lijfsdwang (lid 8). In het tweede lid van
artikel 14 voornoemd, is opgesomd wat bij het bepalen van het strafrestant wordt meegeteld. Lijfsdwang wordt daarin niet genoemd. Gelet op het vorenstaande wordt een eventuele lijfsdwang in het kader van de ontnemingsmaatregel niet meegerekend in het
strafrestant, waardoor klagers strafrestant op dit moment minder dan een jaar bedraagt. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien leidt
ertoe dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken (na ontvangst). Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde
beslissing nog ongedaan zijn te maken acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 18 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven