Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7593/TB, 1 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7593/TB

             

Betreft [klager]

Datum 1 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 juli 2020 beslist klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager staat al maanden op de wachtlijst voor plaatsing in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoeven Kliniek). Wegens een capaciteitsprobleem is besloten om klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: Van Mesdag). Er is geen rekening gehouden met de belangen van klager. Klager heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen plaatsing in de Van Mesdag. Klagers voorkeur gaat, vanwege klagers problematiek, uit naar de Van der Hoeven Kliniek. Daarnaast is deze kliniek qua locatie de beste mogelijkheid. Deze kliniek ligt niet ver van de regio waar klagers vrienden woonachtig zijn. Voor hen is het niet mogelijk om klager te bezoeken in de Van Mesdag, vanwege de lange reis. Zij zijn afhankelijk van het openbaar vervoer. Daarnaast wenst klager te resocialiseren in de regio Utrecht/Rotterdam.

Klager heeft al een intakegesprek gehad bij de Van der Hoeven Kliniek en een goede behandelrelatie opgebouwd. Alle papieren van De Waag waren al naar deze kliniek verzonden en in principe was alles al rond. Klager stelt dat er geen redelijke en billijke belangenafwezig is gemaakt.

Daarnaast heeft klagers raadsvrouw aangifte gedaan van mishandeling tegen een ex-cliënt. Deze persoon verblijft in de Van Mesdag en klagers raadsvrouw wil om die reden, in verband met haar veiligheid, klager daar bij voorkeur niet bezoeken indien hij daar wordt geplaatst.

Standpunt van verweerder

Uit het beleidskader plaatsing TBS dwang (oktober 2019) volgt dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen de eigen regio, tenzij de ter beschikking gestelde behoort tot een bijzondere doelgroep van tbs-gestelden en/of sprake is van een (andere) contra-indicatie als vermeld in paragraaf 3.4. In geval van klager was er sprake van een contra-indicatie voor de instelling binnen zijn regio (FPC De Kijvelanden) aangezien de slachtoffers woonachtig zijn in deze regio. Het Openbaar Ministerie heeft dan ook negatief geadviseerd met betrekking tot plaatsing in deze regio.

Vanwege de contra-indicatie is er naar een ander forensisch psychiatrisch centrum gezocht voor klager. Klager is in februari geplaatst op de wachtlijst van de Van der Hoeven Kliniek. Na verloop van tijd is echter gebleken dat er in deze kliniek geen zicht is op een plek voor klager, in ieder geval niet op korte termijn. Hierdoor is er sprake van een onaanvaardbaar lange wachttijd. Bovendien is het in het belang van klager om tijdig met zijn behandeling te starten. In de Van Mesdag kwam voor klager als eerste een plek vrij, wegens uitbreiding van de capaciteit, en de plaatsing is dan ook redelijk en in overeenstemming met het geldende plaatsingsbeleid. Dat het bezoek van klager door plaatsing in de Van Mesdag een langere reistijd heeft dan wanneer klager in de Van der Hoevenkliniek zou zijn geplaatst, weegt niet op tegen het belang van het starten van de behandeling van klager.

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Het uitgangspunt van het Beleidskader plaatsing TBS dwang 17 oktober 2019 is dat een ter beschikking gestelde in een instelling binnen zijn eigen regio wordt geplaatst, tenzij sprake is van een contra-indicatie.

Uit de inlichtingen van verweerder komt naar voren dat klager, vanwege een contra-indicatie, niet geplaatst kan worden in een forensisch psychiatrisch centrum binnen zijn regio. Klager is vervolgens geplaatst op de wachtlijst van de Van der Hoeven Kliniek. Na verloop van tijd is echter gebleken dat er op korte termijn geen zicht was op plek voor klager. Nu er sprake was van een onaanvaardbaar lange wachttijd, heeft verweerder beslist om klager in Van Mesdag te plaatsen, omdat daar als eerste plek was voor klager.

De beroepscommissie stelt vast dat, indien rekening zou worden gehouden met klagers voorkeur, dit ertoe zou leiden dat het langer zou duren voordat klager zou kunnen starten met zijn behandeling. Hoewel klagers bezoek door plaatsing in Van Mesdag een langere reistijd heeft dan wanneer klager in de Van der Hoeven Kliniek zou zijn geplaatst, weegt dit naar het oordeel van de beroepscommissie niet op tegen het belang van het starten van de behandeling van klager. Daarnaast is, ten tijde van het bestreden besluit, (nog) niet gebleken van een, uit het oogpunt van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek ten behoeve van bezoekmogelijkheden van zijn vrienden, dat dit dient te prevaleren boven het belang van plaatsing van klager in Van Mesdag om aldaar zijn behandeling te starten. Het is aan de instelling om te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang is dat zijn netwerk daarbij wordt betrokken. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie.

Ten aanzien van de omstandigheid dat klagers raadsvrouw klager niet in Van Mesdag wenst te bezoeken, nu daar een verpleegde verblijft tegen wie zij aangifte heeft gedaan van mishandeling, overweegt de beroepscommissie dat zij hierover bij het brengen van een bezoek aan klager in de instelling afspraken zou kunnen maken met Van Mesdag.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven