Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6948/GB, 3 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6948/GB                      

Betreft klager  Datum  3 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 februari 2020 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 13 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verschillende incidenten aan de overplaatsing ten grondslag hebben gelegen. Klager stelt zich op het standpunt dat de aangedragen redenen voor overplaatsing (positieve urinecontroles, het weigeren mee te werken aan aangeboden activiteiten, degradatie, rapporten of disciplinaire straffen) an sich nooit mogen leiden tot een overplaatsingsbeslissing. Dat zou immers betekenen dat de problemen enkel worden verplaatst naar een andere PI en daarmee zou het probleem als het ware ‘over de schutting’ worden gegooid. Klager betwist ook de juistheid van de beschreven incidenten. Klager is niet steeds gedegradeerd naar het basisprogramma, maar dit is slechts één keer gebeurd, toen hij net in de PI Achterhoek verbleef. Hierna is klager weer naar het plusprogramma gepromoveerd en is hij niet meer gedegradeerd. Ook is hem geen training aangeboden, zoals wordt gesteld.

Uit de informatie van de afdeling Detentie & Re-integratie (D&R) volgt verder dat geen van de beschreven incidenten afzonderlijk voor de PI aanleiding waren om klager voor te stellen bij verweerder voor een overplaatsing. Slechts de feiten als geheel waren hiervoor reden, met het laatste incident als spreekwoordelijke ‘druppel’. Daardoor blijkt uit dat ene incident niet direct de noodzaak om klager over te plaatsen, zeker nu de overige incidenten overplaatsing niet kunnen rechtvaardigen. Bovendien ondersteunt dit klagers standpunt dat er is gezocht naar een reden voor overplaatsing, omdat hij een lastige gedetineerde zou zijn. Dit komt ook naar voren uit een afschrift van zijn medisch dossier waarin op 17 december 2019 al wordt beschreven dat een overplaatsing gewenst is, maar niet voor elkaar te krijgen is. Daarnaast bevestigt verweerder dit ook. Het zou immers gaan om een opstelsom en het laatste incident was de spreekwoordelijke ‘druppel’. De PI leek dus een dossier op te willen bouwen om klager over te plaatsen, waardoor de betrouwbaarheid van de door hen verstrekte informatie afneemt, hetgeen ondersteuning biedt voor het standpunt van klager, die de juistheid van de weergave van de PI gemotiveerd betwist.

Met betrekking tot het incident met de mobiele telefoon stelt klager dat er ter opsporing - op instigatie van medewerkers binnen PI - door een persoon van buiten de PI contact met hem gezocht zou zijn via Facebook. Bij een reactie van cliënt zou mogelijk kunnen worden aangetoond dat hij gebruikmaakte van een internetverbinding via een telefoon in de PI. Toen klager achter deze schijnconstructie kwam heeft hij het personeel medegedeeld hiervan niet gediend te zijn en heeft hij gezegd dat dergelijke acties, indien zij bij andere gedetineerden zouden worden gehouden, mogelijk tot gevaarlijke situaties konden leiden. Zij konden namelijk heel anders reageren dan hijzelf. Daarmee heeft hij getracht het personeel te waarschuwen. Hij heeft niemand willen bedreigen.

Voorts is niet gemotiveerd waarom er direct tot overplaatsing moest worden overgegaan. De spoedeisendheid is - zeker nu het gedrag van klager kennelijk al enige tijd voortduurde - niet gegeven. Hierdoor is onbegrijpelijk waarom is afgeweken van het regionalisatiebeginsel van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager had geselecteerd moeten worden voor de PI Arnhem of daar op een wachtlijst geplaatst moeten worden. Het argument van verweerder over capaciteitsproblemen in de PI Arnhem sluit niet aan bij de jurisprudentie van de RSJ, die stelt dat “het streven naar optimale capaciteitsbenutting niet redengevend is om af te wijken van de Regeling. (…) Afwijking van de Regeling wegens capaciteitsproblemen, zonder de gedetineerde op de wachtlijst te plaatsen, kan en mag daarom niet zonder enige belangenafweging en onderbouwing van de redelijkheid om van die wachtlijst af te zien”.

Noch uit de oorspronkelijke beslissing, noch uit de bestreden beslissing blijkt dat het  (persoonlijke) belang van klager bij plaatsing in de regio voldoende is afgewogen. Verweerder heeft evenmin de mogelijkheid overwogen klager op een wachtlijst voor de PI Arnhem te plaatsen. De bestreden beslissing is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing  te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Daarnaast verzoekt klager om een financiële tegemoetkoming en wenst hij te worden gehoord.

Standpunt van verweerder

Uit het selectieadvies van de PI Achterhoek van 28 februari 2020 komt naar voren dat er buiten de PI sociale verbanden zijn tussen klager en een medewerker van de PI Achterhoek. Door het contact is er een directe dreiging ontstaan richting de medewerker en haar gezin. Om die reden was een langer verblijf van klager niet mogelijk. Hoewel er op voorhand geen redenen waren om te twijfelen over de juistheid van de informatie die op ambtseed vanuit de PI Achterhoek is verstrekt, is de lezing van klager toch voorgelegd aan de directeur van de PI Achterhoek. De lezing van klager is door de directeur met klem ontkend. Door het bekend worden van de relatie tussen klager en de medewerker van de PI Achterhoek, was zij niet meer in staat om werk en privé te scheiden, hetgeen voor de uitvoering van het werk wel noodzakelijk is.

Zoals in de bestreden beslissing al is toegelicht, is bij de overplaatsing ervoor gekozen om klager te plaatsen in PI Nieuwegein, omdat daar direct een plek beschikbaar was. Verder moet het klager toch ook, gelet op de vorige afwijzing van zijn verzoek om in PI Arnhem geplaatst te worden, duidelijk zijn dat hij niet zonder grondig vooronderzoek zomaar op de wachtlijst geplaatst kon worden van PI Arnhem. Immers, zijn mededader zit daar een gevangenisstraf van twaalf jaar uit. Mocht klager alsnog overgeplaatst willen worden naar de PI Arnhem, dan kan hij daartoe een verzoek indienen en kunnen de mogelijkheden daartoe grondig en zonder tijdsdruk onderzocht worden.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Uit klagers registratiekaart blijkt dat klager op 3 november 2020 is overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Zwolle. Hij verblijft dus niet meer in de PI Nieuwegein. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager is sinds 19 november 2014 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar, met aftrek, en aansluitend een tbs-maatregel met dwangverpleging, wegens het medeplegen van een poging tot moord en het medeplegen van opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 17 november 2022.

Uit het dossier, waaronder het selectieadvies van de PI Achterhoek van 28 februari 2020 en de beslissing van verweerder van 13 mei 2020, komt naar voren dat door de PI Achterhoek is verzocht klager direct over te plaatsen, omdat er buiten detentie sociale verbanden zijn tussen klager en een medewerker van de PI Achterhoek. Klagers dochter en de dochter van de medewerker bezoeken dezelfde basisschool. Klager heeft, zo volgt uit de beslissing van 13 mei 2020, aan medegedetineerden negatieve verhalen geuit over deze medewerker. Door dit contact en klagers gedrag is er een directe dreiging ontstaan richting de medewerker en haar gezin.

Daarnaast was er in de PI Achterhoek sprake van een reeks incidenten met klager, zoals positieve urinecontroles, degradatiebeslissingen en het vermoedelijke bezit van een mobiele telefoon. Op grond van de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de PI Achterhoek is klager snel overgeplaatst. In verband met capaciteitsproblematiek kon klager niet (direct) in de PI Arnhem geplaatst worden, mede omdat zijn mededader daar verblijft en plaatsing op de wachtlijst om die reden ook nader onderzocht moest worden. Uit de stukken komt naar voren dat klager alleen snel overgeplaatst kon worden naar de PI Nieuwegein, dat gelegen is in een aanpalend arrondissement, zoals bepaald in artikel 25, zevende lid, van de Regeling.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris                                                       voorzitter

Naar boven