nummer: 07/154/TA-tussenuitspraak
betreft: [klager] datum: 21 juni 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht, locatie Grittenveld te Hoogeveen, verder ook te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 7 september 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. C.F. Wassenaar, en namens het hoofd van Veldzicht de als vertegenwoordigers van Veldzicht aangewezen [...],
juridisch medewerker bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen en [...], coördinerend sociotherapeut bij Veldzicht.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.
Het lid mr. R. Weenink was verhinderd om ter zitting te verschijnen en zal op grond van de stukken de zaak medebeoordelen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het ontbreken van warm water op kamer;
b. het insluiten op zaterdag en zondag om 16.45 uur;
c. het maar een uur per dag mogen luchten;
d. de kamerinventaris;
e. bezoek;
f. de huisregels en de afdelingsregels en
g. de invoer van goederen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming van in totaal € 2.250,= toegekend.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is het woord gevoerd overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota.
Klagers raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota.
De pleitnota’s zijn aan de uitspraak gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Bij aanvullende brief van 16 mei 2007 heeft de raadsman nader verweer gevoerd.
3. De beoordeling
Door klagers raadsman is bij wijze van preliminair verweer betoogd dat de beroepscommissie zich onbevoegd moet verklaren van de zaak kennis te nemen, nu de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) niet als een onafhankelijk en
onpartijdig orgaan als bedoeld in art. 6 EVRM is te beschouwen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de RSJ in zijn advies van 18 januari 2005 de Minister van Justitie heeft aanbevolen een speciale tbs-afdeling te creëren voor ongewenst verklaarde
vreemdelingen. Door de Minister te adviseren in deze kwestie, hetgeen daadwerkelijk heeft geleid tot het instellen van een sobere kliniek voor deze groep van tbs-gestelden, kan door de RSJ niet op onpartijdige en onafhankelijke wijze recht worden
gesproken over een rechtsvraag die de kern raakt van het eerdere advies. Bij aanvullende brief van 16 mei 2007 heeft de raadsman onder meer betoogd dat het bestuursreglement van de RSJ onvoldoende waarborgen biedt voor een onafhankelijke en
onpartijdige
behandeling van de zaak, mede gelet op het feit dat artikel 21 van het bestuursreglement, betreffende de onverbindendheid van wet- en regelgeving, in de onderhavige zaak niet van toepassing is.
De beroepscommissie is van oordeel dat het enkele feit dat binnen de RSJ door een aantal leden zowel de adviseringsfunctie als de rechtspraakfunctie wordt uitgeoefend niet aan de beroepscommissie het karakter van onafhankelijkheid en onpartijdigheid
ontneemt. Voorts moet worden opgemerkt dat niet op de voet van artikel 21 van het bestuursreglement een beroep is gedaan op de onverbindendheid van wet- of regelgeving. Niettemin ziet de beroepscommissie in het principiële karakter van het verweer
aanleiding de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd te schorsen opdat een nieuw samen te stellen beroepscommissie, waarvan de voorzitter en de leden niet betrokken zijn geweest bij het betreffende advies, kennis zal nemen van de stukken en
terzake zal beslissen
4. De tussenuitspraak
De beroepscommissie schorst de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd en bepaalt dat, om de reden als vermeld onder 3, een nieuw samen te stellen beroepscommissie, waarvan de voorzitter en de leden niet betrokken zijn geweest bij het advies van
18
januari 2005 aan de Minister, kennis zal nemen van de stukken en terzake zal beslissen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing aan de RSJ te laten weten of hij een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting wenst te geven op hetgeen hij ter zitting heeft betoogd en op zijn
aanvulling daarop van 16 mei 2007.
De inrichting wordt in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing aan de RSJ te laten weten of zij een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting wenst te geven op hetgeen namens haar ter zitting is betoogd en/of te
reageren op de -haar toe te zenden- aanvulling op de pleitnota van de raadsman van 16 mei 2007.
De nieuw samen te stellen beroepscommissie zal vervolgens beslissen of het beroep opnieuw ter zitting of op basis van de stukken zal worden behandeld.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 juni 2007.
secretaris voorzitter