Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19361/JA, 23 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19361/JA

    

           

Betreft [klager]

Datum 23 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op [1993] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van vier dagen, omdat hij rookte op zijn cel en er contrabande op zijn cel werd aangetroffen, ingaande op 28 oktober 2020.

De beklagcommissie bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen heeft op 11 januari 2021 het beklag ongegrond verklaard (H-2020-311). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K. Lans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 16 februari 2021 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. De directeur van de RJJI De Hunnerberg (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De sanctiekaart schrijft een minder zware straf voor dan is opgelegd. Klager en andere jeugdigen zijn eerder minder zwaar gestraft voor vergelijkbare vergrijpen. De directeur heeft het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden. Klagers raadsvrouw heeft de directeur verzocht de sanctiekaart over te leggen, maar zij heeft die niet mogen ontvangen. De jeugdigen zelf krijgen daarvan ook geen afschrift.

Ter zitting heeft klagers raadsvrouw twee afschriften van eerdere disciplinaire straffen (van 16 juli 2020 en 11 augustus 2020) overgelegd. Ook toen was sprake van een verdenking van roken en aangetroffen contrabande, maar is aan klager een lagere straf opgelegd.

Er is weliswaar sprake van recidive, maar uit de stukken blijkt niet hoe vaak precies en de directeur heeft dat ook niet ten grondslag gelegd aan de strafoplegging. De directeur heeft immers gesteld dat klager niet zwaarder is gestraft dan voorheen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de opgelegde straf van vier dagen uitsluiting van activiteiten qua duur niet in strijd is met (artikel 55 van) de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj).

De beroepscommissie is niet bekend met een sanctiekaart of -richtlijnen voor jeugdigen in het algemeen of specifiek voor jeugdigen in RJJI De Hunnerberg. Als zoiets in de praktijk wordt gehanteerd, vindt de beroepscommissie het wenselijk dat dit voor jeugdigen kenbaar is en ten minste in procedures als deze wordt gedeeld. Zij het had (ook) daarom op prijs gesteld als iemand namens de inrichting ter zitting was verschenen. De beroepscommissie ziet er echter van af om op dit punt schriftelijk navraag te doen, nu vaststaat dat klager zowel is gestraft voor het roken als voor de aangetroffen contrabande. Voor beide feiten afzonderlijk kan volgens de directeur in de praktijk drie dagen uitsluiting van activiteiten worden opgelegd. Dit heeft klager niet betwist.

De eerder opgelegde straffen (waarvan een afschrift is overgelegd) zijn onvoldoende vergelijkbaar om tot een ander oordeel te kunnen komen. Bovendien heeft de directeur in dezen een zekere beoordelingsruimte. De vermeende afwijking van één dag ten opzichte van (een van de) eerder opgelegde straffen kan ook daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep en het onderliggende beklag.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 23 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven