Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8581/TA, 19 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8581/TA

Betreft [klager]

Datum 19 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de instelling) heeft op 17 november 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. R. Lonterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat sprake is van een behandelimpasse. Voordat kan worden aangenomen dat sprake is van een behandelimpasse zal van een behandelaanbod sprake moeten zijn geweest. Voor het aanbieden van een behandeling geldt dat dit pas mogelijk is indien duidelijkheid bestaat over het ziektebeeld waaraan klager lijdt. Pas na het door het Pieter Baan Centrum (PBC) ingestelde onderzoek (medio 2020) is consensus over de diagnostiek bereikt. Er kan dan nog geen sprake zijn van een behandelimpasse die een a-dwangbehandeling kan rechtvaardigen. De inzet van een a-dwangbehandeling behoort een ultimum remedium te zijn. De onderhavige beslissing voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Klager heeft ook onbetwist gesteld dat nog sprake is van een eerste behandelpoging. De stelling van de instelling dat zonder doorbreking van de behandelimpasse slechts plaatsing in een longstay-voorziening resteert, is prematuur en ongegrond. Een dergelijke plaatsing wordt pas overwogen in het geval een tweede behandelpoging niet is geslaagd.

Klager betwist daarnaast dat hij enig gevaar voor de gezondheid of veiligheid van zichzelf dan wel anderen teweegbrengt welk gevaar door middel van een a-dwangbehandeling dient te worden afgewend. Uit alle stukken blijkt dat klager geen enkel incident veroorzaakt en dat zijn gedrag binnen de instelling als rustig wordt omschreven.

Ondanks het feit dat klagers verzoek om schorsing is afgewezen, is de instelling op 13 januari 2021 nog niet begonnen met het starten van de a-dwangbehandeling. Dit doet vermoeden dat de voorgestelde a-dwangbehandeling in ieder geval niet noodzakelijk wordt geacht vanuit het oogpunt van afwending van enig gevaar.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager is gediagnosticeerd met een waanstoornis welke dusdanig op de voorgrond staat dat afspraken maken over het hier en nu mogelijk is, maar de behandeling van de risicogebieden niet. Daarnaast breidt het waansysteem zich nog altijd uit waardoor er nog altijd een noodzaak is van intensieve begeleiding zoals deze wordt gegeven op de intensieve zorgafdeling.

Vanaf juli 2017 (opname in Fivoor FPC de Kijvelanden) tot op heden in CTP Veldzicht is er geen enkel behandelresultaat gerealiseerd. Klager wijst alles dat met behandeling te maken heeft af. De in het PBC vastgestelde waanstoornis betreft het hoofdoorzakelijk moment van deze behandelimpasse. De vertekende waarneming van de realiteit maakt het onmogelijk om met klager in gesprek te komen over zijn, uit de psychiatrische stoornis, resulterende problemen. Door het persisterende waansysteem blijft intensieve begeleiding, zoals deze wordt gegeven op de intensieve zorgafdeling, noodzakelijk. Daarnaast is geconstateerd dat er sprake is van uitbreidingen en inclusie van personen in de waanwereld, hetgeen de behandeling toenemend kan compliceren. Zonder inzet van anti-psychotische medicatie zal deze impasse in de behandeling niet doorbroken kunnen worden en resteert plaatsing in een longstay-voorziening.

De verwachting en het behandeldoel van de medicatie is dat de medicatie het waansysteem zal gaan indammen en naar de achtergrond zal laten verdwijnen waardoor verder noodzakelijke, niet-medicamenteuze, behandelvormen, gericht op onder andere agressieregulatie, kunnen worden ingezet met als doel een zodanig therapeutisch rendement dat kan worden gekeken naar een vervolgtraject binnen de reguliere TBS.

In het kader van de opgelegde TBS met dwang is het van belang dat de behandelimpasse wordt doorbroken omdat anders niet verder kan worden gegaan met het behandelen van klager en alleen nog plaatsing in een longstay-voorziening resteert.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een waanstoornis van het achtervolgingstype met daarnaast een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. De uit klagers waanstoornis resulterende preoccupatie met zijn eigen zaak, gecompliceerd door de licht verstandelijke beperking, blokkeren elke aanzet richting een therapeutisch proces, waarbij, bij opvoeren van de behandeldruk, elke vorm van samenwerking gesmoord wordt in oplopende agitatie en verbale dreigementen. De a-dwangbehandeling is noodzakelijk om de al vanaf klagers opname in FPC De Kijvelanden en nu nog altijd doorlopende behandelimpasse te doorbreken, omdat anders alleen plaatsing in een longstay-voorziening resteert. Dit is ook van belang voor de veiligheid binnen de instelling, nu ook het risico op geweldstoepassing binnen een FPC door onderzoekers momenteel als hoog wordt ingeschat. Elke poging om klager te motiveren tot behandeling loopt vast op hevig verbaal, meestal niet goed volgbaar, verzet en agitatie. Bij klager is geen sprake van ziektebesef of –inzicht. Medicamenteuze behandeling resteert nu als laatste optie om de behandeling vlot te trekken. Over behandeling in gesprek gaan is niet mogelijk. Bij het voorleggen van medicatie als optie werd de behandelend psychiater direct in persoon bedreigd. Door behandeling met antipsychotica is er een kans dat de waanstoornis zodanig in remissie gaat dat eindelijk het noodzakelijk geachte behandelprogramma kan worden ingezet en de impasse kan worden doorbroken.

Gelet op de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling (en uiteindelijk mogelijk in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ)) dreigt. Daarmee is sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de bij hem vastgestelde psychische stoornis gevaar veroorzaakt en dat dat gevaar, zonder een geneeskundige behandeling, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Hetgeen namens klager is aangevoerd, brengt de beroepscommissie niet tot een ander oordeel. De beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan dan ook niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 19 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven