Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7172/GA, 14 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7172/GA   

           

Betreft [klager]

Datum 14 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de toepassing van cameratoezicht gedurende zijn verblijf in de strafcel vanaf 11 mei 2020.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 4 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (GO-2020/340). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K. Valkeneers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mevrouw […], jurist bij de PI Grave, gehoord op de zitting van 11 december 2020 in de PI Vught.

Het lid mr.drs. F.M.J. Bruggeman was wegens omstandigheden verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft met instemming van partijen op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld. Desgevraagd heeft klager er bezwaar tegen gemaakt dat een ter zitting aanwezig lid deel uitmaakte van de beroepscommissie, omdat dat lid als voorzitter van de beroepscommissie het schorsingsverzoek tegen de bestreden beslissing heeft beoordeeld. Daarom heeft het lid U.P. Burke met instemming van partijen op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Meteen vanaf het moment dat klager in de strafcel werd gezet op 10 mei 2020 om 19:20 uur, is cameratoezicht toegepast. De oplegging van het cameratoezicht in de strafcel is disproportioneel en in strijd met de voorwaarden tot oplegging daarvan. De toepassing van cameratoezicht was niet noodzakelijk ter bescherming van zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Uit de beslissing van de directeur komt naar voren dat sprake zou zijn geweest van vreemd gedrag. Volgens klager kan deze omschrijving, zonder dat gedrag te concretiseren, de plaatsing onder cameraobservatie niet rechtvaardigen. Als sprake was geweest van bepaalde omstandigheden, had dit moeten worden gerapporteerd. Ook de verwijzing naar het incident met het theelepeltje, dat uitdrukkelijk door klager wordt betwist en een dag na de plaatsing in de strafcel en onder cameraobservatie plaatsvond, is volgens klager onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake was van noodzaak voor het cameratoezicht. Klager zei tegen het personeel dat hij een theelepel in zijn achterste had gestopt, zodat hij een arts kon spreken.

Voorts blijkt uit de stukken niet dat het advies van een gedragsdeskundige dan wel de inrichtingsarts is ingeroepen voorafgaand aan de beslissing tot toepassing van cameraobservatie. Ook is niet gebleken dat een dergelijke situatie zich voordeed waarin dit advies niet kon worden afgewacht. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat er zo snel mogelijk na de toepassing een advies over het cameratoezicht is ingewonnen bij de gedragsdeskundige of inrichtingsarts. Er wordt verzocht om een financiële compensatie.

Standpunt van de directeur

De directeur gaat ervan uit dat toen klager midden in de nacht op 10 mei 2020 in de strafcel werd geplaatst, meteen het cameratoezicht is toegepast. De aanleiding daarvoor was gelegen in klagers gedrag. De directeur heeft een zorgplicht voor gedetineerden die niet alleen medisch geïndiceerd kan zijn, maar ook gedrag geïndiceerd kan zijn. Kennelijk is er iets voorafgegaan aan de plaatsing in de strafcel, waardoor het personeel het zekere voor het onzekere heeft genomen door het cameratoezicht toe te passen. Uit dagrapportages van april 2020 komt naar voren dat klager in de periode voorafgaand aan de plaatsing in de strafcel obsceen (fysiek en verbaal) gedrag vertoonde, dat hij voor geluidsoverlast zorgde, in beperkt ondergoed over de afdeling liep en dreigende uitlatingen deed.

Verder geeft de directeur aan dat niet voorafgaand aan het opleggen van cameratoezicht advies is ingewonnen bij een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts, maar dat dit zo snel als mogelijk alsnog daarna is gedaan. Klager is op 11 mei 2020 gezien door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en dagelijks is een arts bij hem langs geweest. Zij bevestigen dat cameratoezicht werd toegepast. Toen dit niet meer nodig was, is klager op 13 mei 2020 teruggeplaatst naar de afdeling, zodat de bestreden beslissing niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was.

3. De beoordeling

Uit artikel 51a, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet volgt dat de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, kan bepalen dat de gedetineerde die in een strafcel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat alvorens hij hiertoe beslist, hij het advies inwint van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 10 mei 2020 in een strafcel is geplaatst, wegens het doen van seksistische, intimiderende en bedreigende uitspraken jegens een personeelslid. Tegelijk met die plaatsing is klager onder cameratoezicht geplaatst, omdat hij vreemd gedrag zou hebben vertoond. Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is echter vast komen te staan welk (concreet) gedrag aan de cameraobservatie ten grondslag is gelegd. Van een directe noodzaak om cameratoezicht toe te passen is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken.

Verder stelt de beroepscommissie vast dat de directeur niet het advies van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts heeft ingewonnen alvorens hij besliste tot toepassing van het cameratoezicht, terwijl evenmin is gebleken dat dit advies niet kon worden afgewacht. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het toepassen van het cameratoezicht in strijd met artikel 51a van de Pbw is geschied. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover in beroep aan de orde en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van €15,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.

 

Deze uitspraak is op 14 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en U.P. Burke, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven