Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6094/GA, 10 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6094/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 10 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege het niet laten afnemen van een urinecontrole binnen de gestelde termijn, ingaande op 18 oktober 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 3 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard (G-2019-854). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. Rafik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn opvolgend raadsvrouw, mr. J.R. Kramer, en […], juridisch medewerker bij de PI Sittard, (digitaal) gehoord op de zitting van 14 januari 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte gestraft. Het lijkt alsof hij niet heeft willen meewerken, terwijl hij juist wel wilde meewerken. Om 7:55 uur was aan klager gevraagd of hij wilde urineren. Dat lukte niet. Aan klager werd alleen gevraagd of hij wilde urineren, er is aan hem geen potje gegeven. Klager had daarna nog vier uur de tijd om te voldoen aan het verzoek. Klager drukte om 11:15 uur op de intercom. Pas zo rond 11:32 uur werd opgenomen. Klager kan niet op commando urineren. Dat lukte al helemaal niet, omdat hij eerder die ochtend al had geplast. In de tussentijd heeft klager geen water gedronken, omdat het kreatininegehalte dan te laag zou zijn en hij daar dan voor gestraft wordt. Klager is niet genoeg in de gelegenheid gesteld om alsnog zijn urine af te staan. 

Een dag eerder is tegen klager gezegd dat er de volgende dag een urinecontrole zou plaatsvinden, maar er is niet kenbaar gemaakt wat de reden is voor die controle. Voor klager was het de eerste keer dat hij een urinecontrole moest ondergaan in de PI Sittard.

De straf is gebaseerd op vermoedens. Uit het dossier volgt niet dat klagers stelling is onderzocht.

De opgelegde straf is te hoog en niet in lijn met de Sanctiekaart. Als al een disciplinaire straf opgelegd had kunnen worden, had dit een straf moeten zijn van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Hoewel de directeur kan afwijken van de sanctiekaart, moet de directeur dit wel voldoende motiveren. Dat is nu niet gebeurd.

Indien de beroepscommissie voornemens is het beroep ongegrond te verklaren, dan is het verzoek om de zaak aan te houden, zodat nader onderzoek door of namens klager kan plaatsvinden over de juistheid van klagers stelling.

 

Standpunt van de directeur

Klager is gestraft, omdat hij geen urine heeft ingeleverd. Als er een specifieke reden is voor een urinecontrole, wordt altijd de reden voorafgaand aan de controle medegedeeld. Als dat niet gebeurt, dan kan de gedetineerde ervan uitgaan dat het een steekproef is. Voor klager is het kennelijk niet duidelijk waarom er een urinecontrole zou plaatsvinden. Klager had zelf ook kunnen vragen wat de reden is.

Klager werd om 7:30 uur gewekt en verzocht om urine in te leveren. Hij had de tijd tot 11:30 uur om daadwerkelijk urine in te leveren. Dat is niet gebeurd. Het urineren gebeurt altijd onder direct visueel toezicht.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) wordt, alvorens de urine wordt afgenomen, de reden hiervan aan de gedetineerde medegedeeld. Uit de stukken volgt dat aan klager voorafgaand niet de reden van de urinecontrole is medegedeeld. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat als er geen reden wordt gegeven, de gedetineerden ervan uit kunnen gaan dat het een steekproef is. Dit is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende en deze handelwijze is in strijd met het vorengenoemd artikel.

Verder volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Regeling, dat indien de gedetineerde niet direct tot afgifte van de urine in staat is, hij gedurende een periode van vier uur alsnog in de gelegenheid wordt gesteld onder direct visueel toezicht urine af te staan. De beroepscommissie acht het van belang dat de aanvang van deze termijn van vier uur niet aan de gedetineerde wordt overgelaten, maar dat het personeel aan de gedetineerde duidelijk maakt vanaf welk moment de gedetineerde de gelegenheid heeft om alsnog onder direct visueel toezicht urine af te staan (RSJ 20 januari 2012, 11/2608/GA). Aan klager was enkel een dag eerder gezegd dat hij de mogelijkheid had om urine af te staan, tussen 7:30 uur en 11:30 uur. Deze mededeling is onvoldoende. De termijn gaat pas lopen op het moment dat klager mededeelde dat het hem niet lukte om urine af te geven. Klager had om 7:55 uur medegedeeld dat het hem niet lukte om te urineren. Klager had dan tot 11:55 uur de tijd om urine in te leveren. Dat klager tot 11:30 uur de tijd zou hebben om zijn urine in te leveren, is dan ook in strijd met het vorengenoemde artikel.

Ten slotte overweegt de beroepscommissie dat klager om 11:15 uur op de intercom had gedrukt, omdat het hem niet lukte te urineren. Klager heeft hiermee duidelijk gemaakt dat het hem niet lukte om te urineren. In ieder geval kan hier niet de conclusie aan worden verbonden dat klager bewust de urinecontrole wilde frustreren.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €67,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €67,50.

 

 

Deze uitspraak is op 10 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door

mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven