Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4732/GA, 3 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4732/GA

  

           

Betreft [Klager]

Datum 3 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering klager te vervoeren naar het ziekenhuis voor een geplande MRI-scan op 2 juli 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 26 augustus 2019 het beklag gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend (AR 2019/410). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.C. Reisinger, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet vervoerd ten behoeve van een medische afspraak. Die afspraak was gemaakt naar aanleiding van het vermoeden van een kwaadaardige hersentumor, waar zo spoedig mogelijk een scan van moest worden gemaakt. Dat klager niet was vervoerd, lag aan de omstandigheid dat hij stond geregistreerd als een gedetineerde die met speciale beveiliging vervoerd moest worden en dat vervoer was niet geregeld. Klager staat echter ten onrechte geregistreerd als iemand die speciaal (beveiligd) vervoer nodig heeft. De verwijtbaarheid van de directie is gelegen in het feit dat de directeur adviezen geeft aan de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) over het transport en hem dus de verantwoordelijkheid toekomt in de onterechte c.q. foutieve registratie van klager.

Met betrekking tot de verzochte tegemoetkoming stelt de beklagcommissie dat de directie voldoende inspanningen heeft verricht om het ziekenhuistransport van klager op een eerstvolgende gelegenheid, te weten één week later, te laten plaatsvinden en blijkens de verklaring van klager ook heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden acht de beklagcommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Klager kan zich hier niet in vinden, nu juist beklagzaken zich geregeld kenmerken in het achteraf beoordelen van – bijvoorbeeld – reeds uitgevoerde disciplinaire straffen. Indien die ten onrechte zijn opgelegd, wordt er wel degelijk een (min of meer) als immaterieel te betitelen schadevergoeding toegekend, zo ook door de beroepscommissie.

Klager heeft aansluiting gezocht bij de vergoeding die hij zelf zou moeten betalen indien het transport door zijn toedoen niet doorgaat. Nu dit echter een materiële vergoeding betreft en klager logischerwijs nauw persoonlijk betrokken is bij zijn eigen gezondheid, is een hogere vergoeding op zijn plaats. Klager heeft een volle week in onzekerheid verkeerd over zijn medische toestand, die ook daadwerkelijk is verslechterd. De tumor is kwaadaardig gebleken en is in de week dat klager de scan niet kon ondergegaan, niet gestopt met groeien. Klager persisteert bij het oorspronkelijk verzochte bedrag van €640,-.

 

Standpunt van de directeur

Op 2 juli 2019 bleek er onduidelijkheid te bestaan over de vervoerstatus van klager bij de DV&O. Door de afdeling Zorg van de PI Alphen was namelijk extra beveiligd vervoer (EBV) aangevraagd. Echter, de DV&O achtte EBV niet geïndiceerd en heeft dientengevolge regulier vervoer gestuurd. Bij aankomst gaven de vervoerders van de DV&O aan klager niet te willen vervoeren omwille van veiligheidstechnische redenen, nu voor klager EBV was aangevraagd.

Ten gevolge van de onduidelijkheid over welk type vervoer voor klager passend was, heeft het transport op 2 juli 2019 geen doorgang kunnen vinden. Het feit dat klager hier hinder van heeft ondervonden, is begrijpelijk en ook vervelend. Echter, de beslissing van de vervoerders van de DV&O om klager niet te vervoeren teneinde ieders veiligheid te kunnen garanderen, acht de directeur niet onbegrijpelijk en is inherent aan het verblijf in een PI. Daarbij bepaalt de coördinator van de DV&O de uiteindelijke wijze van vervoer, waarvoor de directeur adviezen geeft.

Voor klagers medische situatie is aandacht en deze wordt ook zeer serieus genomen. Juist om te garanderen dat klager de gepaste en geboden zorg krijgt, heeft het betrokken personeel zich ten zeerste ingespannen om klagers afspraak in het ziekenhuis op een eerstvolgende gelegenheid en zo spoedig mogelijk, te weten 9 juli 2019, alsnog plaats te laten vinden. De directeur kan uit klagers beroepschrift onvoldoende concrete omstandigheden of gegevens afleiden waaruit blijkt dat klager fysiek dan wel geestelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het feit dat de afspraak in het ziekenhuis een week later dan gepland heeft plaatsgevonden. Klagers redenering ten aanzien van een schadevergoeding kan de directeur dan ook niet volgen.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie constateert dat de klacht van klager door de beklagcommissie gegrond is verklaard en dat tegen een gegrondverklaring van een beklag voor klager geen beroep openstaat. Daarmee staat in beroep enkel de (hoogte van de) tegemoetkoming ter beoordeling.

Vast staat dat klagers geplande MRI-scan in het ziekenhuis op 2 juli 2019 geen doorgang heeft kunnen vinden, omdat de DV&O weigerde klager mee te nemen omwille van diens vervoersstatus.

De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het in het kader van artikel 68, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet toekennen van een tegemoetkoming, heeft – volgens vaste rechtspraak – niet als doel een al dan niet materiële schadevergoeding toe te kennen. Deze tegemoetkoming betreft een symbolische tegemoetkoming die wordt toegekend wanneer bij een gegrondverklaring tevens is geconstateerd dat de klager ongemak heeft ondervonden als gevolg van de bestreden beslissing van de directeur en dat ongemak niet meer ongedaan is te maken.

Gezien klagers medische toestand was de geplande MRI-scan op 2 juli 2019 een belangrijke afspraak. Door onduidelijke communicatie tussen de PI Alphen en de DV&O heeft deze afspraak één week later dan gepland, op 9 juli 2019, plaatsgevonden. Dat de directeur zich heeft ingespannen om klagers afspraak in het ziekenhuis alsnog zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden, doet niet af aan het feit dat klager hierdoor ongemak heeft ondervonden. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en aan klager in dit (specifieke) geval een tegemoetkoming toekennen van €25,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

 

Deze uitspraak is op 3 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven