Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4711/GA, 3 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4711/GA                    

Betreft [Klager]            Datum 3 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de interne overplaatsing naar afdeling D;

b.  een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een  strafcel, zonder televisie, vanwege het niet opvolgen van aanwijzingen van het personeel, het uitschelden van personeel en het beschadigen van Rijkseigendom, ingaande op 1 juni 2019 (DC-2019-368).

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 5 september 2019 beklagonderdeel b. ongegrond verklaard. De beklagcommissie heeft geen uitspraak gedaan inzake beklagonderdeel a. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers gemachtigde, […] (van het Meldpunt Vreemdelingendetentie), heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Nadat klager op een tafeltennisbatje had getekend, sprak een bewaker klager daarop aan en zei dat hij het tafeltennisbatje schoon moest maken. Uiteindelijk is de inkt op het tafeltennisbatje er niet volledig vanaf gegaan. De bewaker sprak daar klager wederom op aan, maar op een manier die door klager als boos werd ervaren. Derhalve reageerde klager eveneens fel en ontstond er een discussie tussen klager en de bewaker. Klager is uiteindelijk weggelopen en naar zijn cel gegaan. Omstreeks 20:30 uur werd klager door vier bewakers uit zijn cel gehaald en overgeplaatst naar afdeling D. Hoewel klager niet onmiddellijk werd geïsoleerd op afdeling D, heerst daar wel een basisregime met minder interne vrijheden dan op klagers vorige afdeling.

Klager is verteld dat diezelfde avond de directeur zou langskomen om hem uit te leggen waarom klager is gestraft en hoe lang deze straf zou gaan duren. De directeur is echter pas de dag erna, op zaterdagavond om 23:30 uur, met de beschikking gekomen. Hierin stond dat klager vanaf 1 juni 2019 tot en met 5 juni 2019 op afdeling D cellulair moet zitten. In werkelijkheid zat klager al vanaf vrijdagavond, 31 mei 2019, geïsoleerd op een cel op afdeling D. Op 2 juni 2019 omstreeks 15:30 uur heeft klager de beschikking pas ontvangen waarin zijn straf staat beschreven. Dit is circa 43 uren na de overplaatsing naar afdeling D.

Uit het verweer van de directeur volgt dat klager conform de Landelijke Sanctiekaart 2016 met betrekking tot op te leggen maatregelen/straffen drie dagen isolatie in eigen cel heeft gekregen voor het weigeren van een opdracht van het personeel en twee dagen isolatie in eigen cel wegens het beschadigen van Rijkseigendommen. In het schriftelijk verslag staat dat klager vijf dagen isolatie heeft gekregen wegens het niet opvolgen van een opdracht van het personeel en het uitschelden van personeel. Daarbij wordt dus niets vermeld over de inkt op het tafeltennisbatje. Op de beschikking staat echter weer dat de vijf dagen isolatie zijn opgelegd voor drie afzonderlijke misdragingen. Er is daarbij niet gespecificeerd hoeveel van de dagen isolatie opgelegd is voor welk feit. De inconsistenties in de stukken en rapportages leiden er volgens klager toe dat er niet voldoende duidelijk is gecommuniceerd over zijn straf.

Uit de beginselen van goede bejegening, zoals opgesteld door de RSJ en wat blijkt uit de jurisprudentie, blijkt dat gedetineerden vanwege hun afhankelijke positie erop moeten kunnen vertrouwen dat zij goed en duidelijk worden geïnformeerd. Dit geldt eveneens bij een interne overplaatsing. Het moet gemotiveerd kenbaar worden gemaakt wat de grond voor overplaatsing is en de desbetreffende gedetineerde moet daarover schriftelijk worden geïnformeerd. Klager is van mening dat het DC Rotterdam tekort is geschoten in deze adequate informatievoorziening. Klager verzoekt om een compensatie van €45,- wegens het geleden ongemak.

Standpunt van de directeur

Op het moment dat klager werd overgeplaatst naar afdeling D, was er nog geen sprake van een disciplinaire straf en heeft klager meegedraaid in het basisregime. Dit basisregime voldoet aan de vereisten van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager is dan ook niet in zijn rechten geschonden in afwachting van de afhandeling van het rapport. Op 1 juni 2019 is met klager gesproken. De straf is diezelfde dag om 17:15 uur ingegaan. Klager is binnen 24 uur na de aanzegging van het rapport gezien door de directie. De beschikking is op 2 juni 2019 om 15:35 uur uitgereikt aan klager. Er is dus sprake van afhandeling binnen redelijke termijn.

3. De beoordeling

Beklagonderdeel a.

Nu de beklagcommissie zich niet heeft uitgelaten over dit gedeelte van de klacht, zal de beroepscommissie dit onderdeel om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de overplaatsing van een gedetineerde naar een andere afdeling binnen de inrichting een door of namens de directeur jegens een gedetineerde genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. Hoewel de wet niet vereist dat deze beslissing op schrift worden gesteld, acht de beroepscommissie dit – gelet op de aard van de beslissing – wel wenselijk. Dat de beslissing niet op schrift behoeft te worden gesteld, laat onverlet dat gemotiveerd kenbaar moet zijn gemaakt aan de gedetineerde wat de reden is voor de interne overplaatsing. De wet vereist niet dat klager wordt gehoord voorafgaand aan het nemen van deze beslissing.

Klager is intern overgeplaatst naar een andere afdeling in afwachting van de afhandeling van het rapport. Uit de stukken volgt dat klager op zijn oorspronkelijke afdeling in een basisregime zat. Uit de inlichtingen van de directeur is niet gebleken van enige motivering waarom klager in afwachting van de afhandeling van het rapport moest worden overgeplaatst naar afdeling D. Daarbij is door klager aangevoerd dat, alhoewel op afdeling D ook een basisregime heerst, hij op deze afdeling minder interne vrijheden geniet. Deze mindere vrijheden zijn niet nader geëxpliciteerd, maar worden ook niet weersproken door de directeur. Het enkele feit dat de directeur stelt dat klager niet in zijn rechten is geschonden en dat klager mee heeft kunnen draaien in het basisregime op de nieuwe afdeling, doet daar niet aan af.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de beslissing van de directeur tot interne overplaatsing van klager, gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd. Dit beklagonderdeel zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal klager daarbij een tegemoetkoming toekennen van €10,-, wegens het door hem ondervonden ongemak.

Beklagonderdeel b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart beklagonderdeel a. gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien beklagonderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is op 3 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven