Nummer 20/16738/GV
Betreft [klager]
Datum 12 februari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 december 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. J.C. Reisinger, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verzoekt om strafonderbreking om zijn zakelijke belangen te kunnen behartigen. Zijn persoonlijke aanwezigheid is noodzakelijk om een aantal zaken aan de medewerkers van zijn bedrijf over te dragen en om coronasteun aan te vragen, teneinde faillissement te voorkomen. In dat geval beschikt klager over een inkomen en kan hij de benadeelde partijen financieel compenseren, waarbij hij het aan hem opgelegde beroepsverbod zal naleven. Hoewel een aantal betalingen inmiddels is gedaan, is dat niet langer mogelijk, omdat hij vanwege zijn detentie geen inkomen meer heeft. Tot het moment dat klager onherroepelijk was veroordeeld, ging hij terecht uit van zijn onschuld. Het staat hem vrij om in afwachting van zijn strafzaak ondernemer te zijn. Vanaf september 2020 heeft klager veelvuldig contact gehad met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) over de betalingsregeling ten behoeve van de benadeelde partijen en de gratieverlening c.q. de opschorting van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. Dat wilde hij eerst regelen.
Daarnaast is het onjuist dat klager zijn zaken vanuit de inrichting kan regelen. Klager heeft getracht om dit via het re-integratiecentrum (RIC) te regelen, maar dat is hem geweigerd. Daarbij komt dat de bezoekregels vanwege de coronacrisis zijn aangescherpt. Klager is verplicht om op de zogeheten inkomsten- c.q. quarantaine-afdeling te verblijven.
De in de inrichting getroffen coronamaatregelen – die verder gaan dan het beginsel van minimale beperkingen en in algemene zin al problematisch zijn – maken zakelijke waarneming van zijn bedrijf vanuit de inrichting onmogelijk. De noodzaak van klagers aanwezigheid wordt verder bevestigd in een brief van de franchise-gever. Een onderbreking van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf zou, ten slotte, een positieve uitwerking hebben op de therapeutische behandeling die hij al sinds 2019 vrijwillig ondergaat.
Aanvullend heeft klager gesteld dat de afdeling waar hij verblijft op 15 januari 2021 in lock down is gegaan, waardoor zijn (zakelijke) bezoek niet door kon gaan en het RIC ook niet in staat is geweest om tegemoet te komen aan de door klager gewenste zakelijke belangenbehartiging. Zijn casemanager heeft deze omstandigheden bevestigd.
Standpunt van verweerder
Gezien de uitgebrachte adviezen is de bestreden beslissing op juiste gronden genomen. Aangezien klager de betreffende bedrijfszaken voorafgaand aan zijn detentieperiode had kunnen regelen, dan wel vanuit de inrichting kan realiseren, ontbreekt de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking. Daarnaast gelden thans in verband met de coronacrisis aangescherpte maatregelen, als gevolg waarvan slechts in uitzonderlijke situaties verlof kan worden verleend. Daarvan is in klagers geval geen sprake. Indien hem is geweigerd om van de faciliteiten in de inrichting gebruik te maken, kan hij daartegen bij de beklagcommissie van de inrichting een klacht indienen.
Uitgebrachte adviezen
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Nu klagers veroordeling op 8 september 2020 onherroepelijk is geworden, heeft hij voorafgaand aan zijn detentieperiode enkele maanden de gelegenheid gehad om zijn zakelijke belangen te regelen. Bovendien kan klager vanuit de inrichting de betreffende medewerkers machtigen om in zijn naam zijn zakelijke belangen te behartigen. Andere handelingen, waaronder het aanvragen van coronasteun voor zijn bedrijf, kunnen plaatsvinden in het RIC of kunnen door middel van een zogenoemd zakenbezoek worden geregeld.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, reeds nu niet aan de voorwaarden van artikel 38, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is voldaan. Daarnaast heeft klager op 28 mei 2019 zijn bedrijf opgericht, terwijl hij al op 30 januari 2019 (in hoger beroep) was veroordeeld. Hij heeft dan ook bewust het risico aanvaard dat zijn zakelijke belangen in de knel zouden kunnen komen tijdens zijn aankomende detentieperiode. Verder is het leefgebied financiën en schuldenproblematiek delictgerelateerd. Klager is eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en hij heeft nog een openstaande schuld van in totaal € 107.000,-. Het is daarnaast niet uitgesloten dat klager gedurende de strafonderbreking zal gaan handelen in strijd met het opgelegde beroepsverbod. Het is daarom maatschappelijk onverantwoord om hem strafonderbreking te verlenen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager is sinds 12 december 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens valsheid in geschrifte en oplichting. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 september 2021.
Op grond van artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient daartoe aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
Klager verzoekt om strafonderbreking, teneinde zijn zakelijke belangen te kunnen behartigen. Zijn persoonlijke aanwezigheid is volgens hem vereist bij het overdragen van verantwoordelijkheden en andere zaken aan zijn medewerkers.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende aannemelijk geworden. De directeur van de PI Grave heeft in zijn advies ten aanzien van klagers verlofaanvraag te kennen gegeven dat de gestelde noodzakelijke zakelijke handelingen in de inrichting kunnen worden verricht. Klager betwist dat en stelt dat de in de inrichting getroffen coronamaatregelen, waaronder de begin dit jaar ingevoerde lock down van zijn afdeling, daaraan in de weg staan. De beroepscommissie heeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan hetgeen de directeur in dezen te kennen heeft gegeven. De beroepscommissie leest de e-mail van de casemanager van klager die zijn ingenomen standpunten zou moeten illustreren anders. Enkel de stelling dat de afdeling waar klager verblijft (tot en met 20 januari 2021) in quarantaine zit, wordt immers in deze mail bevestigd. Klager heeft, vanwege dit laatste, een nieuw verzoek om verlof ingediend en de beslissing daarop ligt thans niet voor.
Los hiervan, is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet genoegzaam heeft aangetoond en onderbouwd dat zijn persoonlijke aanwezigheid bij de door hem gestelde bezigheden noodzakelijk is. De door klager overgelegde brief van […], waarin staat dat overleg of afstemming op locatie strikt noodzakelijk is om aan klager een formulemanager ter beschikking te stellen, overtuigt niet.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 12 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter