Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7281/GB, 4 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7281/GB

Betreft [klager]

Datum 4 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar een huis van bewaring (HVB) in de omgeving van Rotterdam.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek tot overplaatsing is afgewezen, vanwege de extra getroffen maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Er zijn echter geen extra maatregelen getroffen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, want er worden nog veel gedetineerden geplaatst dan wel doorgeplaatst.

Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en de gronden waarop deze berust. De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd en er is geen rekening gehouden met klagers persoonlijke omstandigheden. Bij een plaatsingsbeslissing dient een belangenafweging gemaakt te worden tussen enerzijds het belang van een gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De gevolgen van de bestreden beslissing zijn voor klager onevenredig. Een gedetineerde moet in beginsel in de regio van de strafrechtelijke vervolging worden geplaatst.

Klagers familie en vrienden wonen in (de omgeving van) Amsterdam en klagers bezoek is zijn enige directe contact met de buitenwereld. Klager wil een solide relatie met zijn familie behouden en dit is – met het oog op zijn terugkeer in de maatschappij – ook belangrijk.

Klager ontvangt in de locatie Roermond – gezien de aanzienlijke reisafstand – momenteel geen dan wel beperkt bezoek van zijn familie. Het is voor het merendeel van klagers familie onmogelijk om klager in de locatie Roermond te bezoeken, omdat de totale reistijd voor hen om en nabij de vier à vijf uur bedraagt. Daarnaast heeft klagers familie beperkte financiële middelen en zijn zij voor het bezoeken van klager afhankelijk van het openbaar vervoer.

Klagers plaatsing in de locatie Roermond gaat ten koste van de mogelijkheden van een goede verdediging. Klagers raadsman houdt kantoor in Rotterdam en de reisafstand belemmert een adequate voorbereiding van klagers strafzaken. Het bespreken van belangrijke ontwikkelingen en aanvullende processtukken en het innemen van processuele standpunten kunnen – om privacy-redenen – niet telefonisch worden besproken. Een plaatsing van klager in de omgeving van Rotterdam zou het contact tussen klager en zijn raadsman vergemakkelijken. De mate waarin een verdachte in een strafproces daadwerkelijk de gelegenheid krijgt om zichzelf – met behulp van een raadsman – te verdedigen is een graadmeter voor het rechtsgehalte van het strafrecht en de beschaving van een samenleving. Het recht op verdediging is een essentieel vereiste voor een eerlijk proces en is als zodanig vastgelegd in de Grondwet, in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Klager wordt in zijn recht op verdediging beperkt, nu hij in de locatie Roermond is geplaatst.

Klager wenst te worden gehoord en verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Het verzoek tot overplaatsing is in eerste instantie afgewezen, omdat de Dienst Justitiële Inrichtingen extra maatregelen heeft getroffen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Deze maatregelen golden onverkort op het moment van klagers verzoek tot overplaatsing.

Bij selectiebeslissing van 1 september 2020 is klagers verzoek tot overplaatsing naar de locatie De Schie te Rotterdam alsnog ingewilligd.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is op 15 september 2020 alsnog overgeplaatst naar een HVB in de omgeving van Rotterdam (locatie De Schie). Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beroep. In beroep is echter verzocht om klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klagers eerdere verzoek tot overplaatsing is afgewezen. Het hiertegen door klager ingestelde beroep is door de beroepscommissie ongegrond verklaard (RSJ 28 oktober 2020, R-20/6582/GB). Het huidige dossier vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarbij merkt de beroepscommissie nog op dat de vestigingsplaats van de raadsman – volgens vaste jurisprudentie – voor verweerder in beginsel geen reden hoeft te zijn om een gedetineerde over te plaatsen. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 4 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven