Nummer R-20/6980/GB
Betreft [klager]
Datum 15 februari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 december 2019 beslist klagers extramurale fase te beëindigen en hem terug te plaatsen in de Inrichting voor Stelselmatige Daders van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld.
Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft op 20 mei 2020 namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om op dit bezwaar te beslissen.
Verweerder heeft op 9 juli 2020 klager niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder heeft niet binnen zes weken na het instellen van het bezwaar beslist. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Klager heeft pas op 24 maart 2020 een afschrift ontvangen van de beslissing van 18 december 2019. Toen klager mondeling in kennis werd gesteld van de beslissing, is hij niet gewezen op de mogelijkheid om daartegen bezwaar in te stellen. De bezwaartermijn ving dus aan op 24 maart 2020. De inrichting stelt zich op het standpunt dat de beslissing aan klager is uitgereikt, maar merkt ook op dat de schriftelijke vastlegging daarvan niet meer kan worden teruggevonden. Dat ondersteunt klagers standpunt dat de beslissing niet aan hem is uitgereikt.
Standpunt van verweerder
Klagers straf is inmiddels geëxecuteerd. Uit informatie van de inrichting blijkt dat klager de beslissing van 18 december 2019 diezelfde week nog heeft ontvangen. In maart 2020 heeft hij de beslissing nogmaals opgevraagd en is deze aan zijn advocaat toegestuurd. Dat neemt niet weg dat het bezwaar ruimschoots te laat is ingesteld. Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te verklaren.
3. De beoordeling
Hoewel inmiddels op het bezwaar is beslist (en klager bovendien in vrijheid is gesteld), zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat namens klager is verzocht om hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Op grond van artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient verweerder binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende bezwaarschrift. Dit is niet gebeurd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Nu inmiddels op het bezwaar is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers bezwaar. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een bezwaar beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. Daarbij komt dat klager niet-ontvankelijk in zijn bezwaar is verklaard. Die beslissing is in dit beroep niet aan de orde. Er is bij de RSJ geen beroep bekend dat zich richt tegen die beslissing. Voor een tegemoetkoming wegens niet-tijdig beslissen, ziet de beroepscommissie slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding (bijvoorbeeld RSJ 18 december 2018, R 18/1683/GB). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 15 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter