Nummer R-20/7352/GB
Betreft [klager]
Datum 3 februari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 23 juni 2020 afgewezen.
Klagers voorgaande raadsvrouw, mr. C.H. Zuur, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Klager wordt op dit moment bijgestaan door mr. D.N.A. Brouns.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De bestreden beslissing is gebaseerd op stukken die voor klager en zijn raadsvrouw onbekend zijn en geeft geen blijk van afweging van de in de reactie van 11 juni 2020 genoemde feiten en omstandigheden.
Klager is vanuit de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard geadviseerd om een verblijfadres in een klein dorp te zoeken. Dit zou dan ook de laatste keer zijn dat klager een verblijfadres mocht opgeven, volgens de casemanager. Diverse eerdere opgegeven verblijfadressen door het land, zijn afgewezen door de politie of zelf ingetrokken door klager. Klager heeft uiteindelijk een geschikt verblijfadres gevonden in Berkel en Rodenrijs. Dit adres is herhaaldelijk door de politie aldaar gecontroleerd en goedgekeurd. Ook de reclassering heeft dit verblijfadres goedgekeurd. Klager kon niet weten dat het laatst opgegeven verblijfadres in Berkel en Rodenrijs in een gebiedsverbod van zijn mededader ligt. Als hij dit had geweten, had hij zijn ‘laatste kans’ uiteraard anders benut. Het is onredelijk dat het gebiedsverbod van de mededader aan klager wordt tegengeworpen. Ten tijde van het eerste negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) gold voor de mededader een standaard gebiedsverbod van vijf kilometer rond de woning van de slachtoffers. Op dat moment viel klagers opgegeven verblijfadres niet in het gebiedsverbod van zijn mededader.
De bespreking van klagers detentiefasering in het multidisciplinair overleg (MDO) is ook niet goed verlopen. Zo waren klagers casemanager en het afdelingshoofd niet aanwezig en is klager onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn motivatiebrief af te geven voor het MDO, omdat het MDO ineens vervroegd was. In het MDO is alleen het tweede negatieve advies van het OM besproken, waarin werd genoemd dat het verblijfadres in het gebiedsverbod van de mededader viel. Niemand die aanwezig was bij het MDO heeft kennis genomen van de (eerdere) positieve adviezen van de reclassering, de politie (wijkagenten in Berkel en Rodenrijs) en de goedkeuring van de bewoonster. Door klagers advocaten is ook uitgebreid aangevoerd dat de inhoud van het advies van het OM onjuist was. Dit is door de inrichting volkomen genegeerd en uiteindelijk verwijzen zij naar het negatieve advies van het OM.
Verweerder heeft ook nadere, belastende, informatie meegewogen bij het nemen van de bestreden beslissing, terwijl deze informatie in eerste instantie niet door de casemanager is meegestuurd met het verzoek, omdat zij maar een beperkt aantal stukken mee mocht sturen. Deze stukken zijn dus kennelijk later toegestuurd aan verweerder. Klager is hiervan niet op de hoogte gesteld en heeft hierop geen verweer kunnen voeren.
Klager begrijpt niet waarom er niets terug te lezen is over het positieve verloop van zijn jarenlange detentie. Hij heeft geprobeerd het meeste uit zijn detentie te halen. Er is slechts sprake geweest van een paar rapporten en hij heeft altijd in een plusprogramma verbleven. Een aantal rapporten is overigens onterecht aan klager opgelegd. Zo bleek een vermoeden van gebruik van een mobiele telefoon ongegrond en werd het gebruik van een andere mobiele telefoon - in coronatijd - onterecht alleen aan klager toegeschreven. Er is geen sprake van voortgezet crimineel handelen in detentie. Verweerder haalt enkel de negatieve incidenten aan.
De incidenten van mei 2019 worden niet in de adviezen van het OM genoemd, terwijl deze wel degelijk bij het OM bekend waren. Klager is niet in de gelegenheid gesteld hier op te reageren. De incidenten hebben plaatsgevonden toen klagers verlof in zicht leek te komen. Het is wrang dat klager slachtoffer is van bedreigingen door anderen en medegedetineerden - die valse meldingen doen over een mogelijke ontsnapping - en dat hem om die reden zijn fasering wordt afgenomen, terwijl zijn gedrag in detentie goed is.
De incidenten in de locatie Zuyder Bos hebben te maken met een conflict met een medegedetineerde op zijn afdeling. Klager heeft dit ook kenbaar gemaakt bij het personeel, het afdelingshoofd en de directeur. Deze medegedetineerde wilde klager weg hebben. Dat is gelukt. Klager verblijft op dit moment in de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel. Andere medegedetineerden wilden klagers detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) ook frustreren. De overige incidenten worden ook onterecht aan klager toegerekend. Hij heeft geen wetenschap van wat anderen buiten doen en waarom er aanslagen worden gepleegd op bepaalde bedrijven. De politie doet hier onderzoek naar. Niet is gebleken dat klager hierbij betrokken is. Klager heeft geen contact met deze slachtoffers. Hij spreekt zijn vader alleen via de telefoon. Hij heeft hem al drie jaar niet gezien. Alle incidenten staan los van elkaar.
Klager bleek onterecht op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) geplaatst te zijn. Hij bleek niet vluchtgevaarlijk. Klager heeft jarenlang gevochten tegen de hem opgelegde GVM-maatregelen en is daarin in het gelijk gesteld door de kortgedingrechter en de RSJ. Uit de stukken is niet duidelijk geworden welke informatie vanuit het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) precies gedeeld is met verweerder en wat er in een telefoongesprek tussen verweerder en het GRIP besproken is.
Op de Staat rust de verplichting om klager en anderen te beschermen en in gesprek te gaan om te bezien welke huisvesting voldoende garanties biedt en om veiligheidsrisico’s te verminderen. Klager heeft recht op resocialisatie. Hij heeft meer dan geboet voor wat hij heeft gedaan en is berouwvol. Klager lost zijn schadevergoeding voor de slachtoffers maandelijks af bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Hij wil iets van zijn leven maken en begrijpt de bezorgdheid om de veiligheid niet. Klager wil zoeken naar een anoniem adres en werk in Noord-Nederland, Zuid-Nederland of daar waar het OM maar wil dat hij zich gedurende zijn PP zal vestigen. Zijn familie is bereid de kosten op zich te nemen.
Klager wenst te worden gehoord.
Standpunt van verweerder
De bestreden beslissing is gebaseerd op het selectieadvies van de locatie Zuyder Bos van 28 mei 2020 en de reactie aan verweerder van 10 juni 2020. Daarnaast zijn de adviezen van de reclassering van 2 april 2020 en 12 mei 2020 betrokken, die zijn opgemaakt over klagers mogelijk deelname aan een PP. Ook het advies van het OM van 19 mei 2020 is meegewogen.
Hoewel het reclasseringsrapport van 12 mei 2020 mogelijkheden biedt voor deelname van klager aan een PP, is dit advies, in het licht bezien van de andere uitgebrachte adviezen en de ontwikkelingen tijdens klagers detentie, niet van doorslaggevende betekenis geweest bij het nemen van de bestreden beslissing.
Op grond van de veiligheid en de delicten waar klager voor gedetineerd is, is geconcludeerd dat klagers opgegeven verblijfadres in Berkel en Rodenrijs niet goedgekeurd kan worden. Dit adres is namelijk gelegen binnen het gebied dat als verboden gebied moet worden gezien in verband met de bescherming van de slachtoffers. De belangen van de slachtoffers wegen zwaar. Dat klagers eerder opgegeven verblijfadressen om verschillende redenen zijn afgekeurd, doet daaraan niets af. Ook de omstandigheid dat deze informatie niet eerder door de reclassering is meegenomen in het deeladvies EC of dat klager hier zelf vooraf niet van op de hoogte was, maakt deze conclusie niet anders.
Daarnaast zijn er ernstige zorgen over klagers veiligheid. Op 12 juni 2020 is door de locatie Zuyder Bos een bedreiging ontvangen. Ondanks wat klager zelf aanvoert over deze bedreiging, wordt dit incident gekoppeld aan wat er in de nacht van 14 op 15 juni 2020 bij het bedrijf van klagers vader is gebeurd en aan eerdere incidenten in 2019. Dit wordt zeer serieus genomen. De combinatie van de bedreiging van klager en de genoemde incidenten maakt dat de veiligheid van klager en dus ook van alle andere personen die bij de uitvoering van een PP betrokken zijn, in het geding is.
Tenslotte is klagers gedrag in detentie meegewogen. Uit het selectieadvies blijkt dat klager tijdens zijn detentie meerdere malen de beschikking heeft gehad over een mobiele telefoon. De laatste keer was op 9 mei 2020, waarvoor hij op 10 juni 2020 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. Op 16 juni 2020 is klager een rapport aangezegd voor het naar binnen hengelen van een iPhone. Klager heeft daarmee niet alleen de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting verstoord, maar ook aangetoond dat hij zich onvoldoende aan afspraken kan houden die binnen detentie gelden. Bij het bepalen of een gedetineerde een geschikte kandidaat is voor deelname aan een detentiefaseringstraject is het van belang dat er voldoende vertrouwen is dat de gedetineerde zich zal conformeren aan de regels en afspraken die worden gemaakt in het kader van dat traject. Alleen op basis van dat vertrouwen kan de verantwoordelijkheid worden gedragen voor het verlenen van de vrijheden die horen bij een detentiefaseringstraject.
Verder merkt verweerder nog op dat klager bij beslissing van 2 september 2020 in verband met zijn eigen veiligheid is overgeplaatst naar PI Krimpen aan den IJssel. Het bezwaarschrift van klager tegen deze overplaatsing is nog in behandeling.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, anders dan dat klager een groot belang bij een mondelinge behandeling heeft. De beroepscommissie is van oordeel dat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen zonder mondelinge behandeling. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager is sinds 17 november 2012 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar en tien maanden met aftrek, wegens diverse gewelddadige woningovervallen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 juni 2021.
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat het OM en de vrijhedencommissie (VC) negatief hebben geadviseerd over klagers deelname aan een PP.
Uit het dossier, waaronder het selectieadvies van de locatie Zuyder Bos van 28 mei 2020 en het reclasseringsrapport van 12 mei 2020, komt naar voren dat klager veroordeeld is voor gewelddadige woningovervallen waarbij de slachtoffers zijn bedreigd met wapens. De reclassering schat het risico op recidive echter in als ‘laag’ tot ‘gemiddeld’. De reclassering geeft aan dat klager geen pro-criminele houding heeft. Verder volgt uit het dossier dat het OM meermalen negatief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Klager heeft meermalen een verblijfadres opgegeven, waarvan het adres in Berkel en Rodenrijs door de politie (wijkagenten) en de reclassering is goedgekeurd. Echter volgt uit het selectieadvies van de locatie Zuyder Bos en het tweede (evenals het eerste) negatieve advies van het OM van 19 mei 2020 dat dit verblijfadres gelegen is in een voor klagers mededader verboden gebied, omdat in dit gebied slachtoffers wonen. Dit gebiedsverbod is als voorwaarde verbonden aan de VI van de mededader. De veroordeling van klager heeft ook betrekking op deze slachtoffers. Om die reden hebben de VC en het MDO negatief geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat klager op dit moment niet beschikt over een aanvaardbaar verblijfadres gedurende zijn deelname aan een PP.
Verder volgt uit het dossier dat klagers gedrag in detentie weinig tot geen aansturing behoeft. Hij is zelfredzaam en toont zich gemotiveerd. Uit het dossier komt echter ook naar voren dat klager op 10 juni 2020 disciplinair is gestraft wegens het gebruik van een mobiele telefoon. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat klagers veiligheid en die van anderen in zijn (vrij directe) omgeving in het geding is. Zo is er op 12 juni 2020 bij de locatie Zuyder Bos een dreigbrief met kogels ontvangen. In deze brief werd verwezen naar klager. Verder is in de nacht van 14 of 15 juni 2020 een aanslag met een handgranaat gepleegd op het bedrijf van klagers vader, waar in 2019 ook een aanslag heeft plaatsgevonden, en hebben er in 2019 aanslagen plaatsgevonden bij twee andere bedrijven waarvan de eigenaren in verband met klager gebracht kunnen worden. Hoewel de onderzoeken naar deze aanslagen nog lopen en klager aangeeft dat hij zich veilig voelt en dat hij geen idee heeft wat anderen buiten doen en waarom bepaalde incidenten aan hem gelinkt worden, is de beroepscommissie van oordeel dat op grond van deze verschillende ernstige geweldsincidenten niet uitgesloten kan worden dat klagers veiligheid en/of de veiligheid van anderen die bij klagers deelname aan een PP betrokken zijn, in het geding is.
Gelet op al het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm en dat een PP op dit moment niet is aangewezen. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 3 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter