Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6741/TA, 26 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6741/TA     

Betreft [klager]

Datum 26 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen

a.  de beslissing van 16 december 2019 tot verlenging afzondering (PZ 2019/077);

b.  de beslissing van 18 december 2019 tot plaatsing op de ZISZ-afdeling (PZ 2019/078);

c.  de beslissing van 15 januari 2020 tot verlenging afzondering (PV 2020/003);

d.  de beslissing van 12 februari 2020 tot verlenging afzondering (PV 2020/006); en

e.  de beslissing van 11 maart 2020 tot verlenging afzondering (PV 2020/009).

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 17 april 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting van 28 augustus 2020 naar voren te brengen. Deze zitting heeft geen doorgang gevonden vanwege maatregelen er voorkoming van verspreiding van het coronavirus. Klager is op uitdrukkelijk verzoek, bij hoge uitzondering, in het bijzijn van zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, op 22 oktober 2020 in de PI Vught rogatoir gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie. Van dit horen is verslag opgemaakt dat naar partijen is gezonden.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten over en weer schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft het volgende verklaard.

Hij verblijft op de unit 2A van de Pompestichting nadat hij eerst in afzondering op de locatie Zeeland van de Pompestichting had verbleven. Het streven is er nu op gericht dat klager weer naar de locatie Zeeland wordt overgeplaatst. Klager heeft in een driegesprek op 20 oktober 2020 vernomen dat de overplaatsing zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden, maar dat zijn cel daar nu nog vrij gehouden moet worden voor verblijf van verpleegden die met het coronavirus besmet raken. Klager wil heel graag naar de locatie Zeeland. Hij wil dan wel eerst met het personeel de afspraak maken dat men met hem praat als er iets is. Klager heeft een heftig verleden. Hij was vroeger altijd aan het vechten, maar heeft, op eenmaal na in 2014, de laatste

jaren niet meer gevochten.

Beweerd wordt dat klager geen persoonlijk contact met zijn behandelcoördinator wil hebben over zijn terugkeer naar de locatie Zeeland, maar zij is eenmaal, in de zomer van 2020, bij klager geweest en heeft toen niets gezegd waardoor de heer B. het heeft overgenomen. Men beweert van alles over klager zonder er met hem over te praten. Klager kan niet begrijpen dat men hem op de ZISZ-afdeling plaatst en geplaatst houdt zonder dat zijn gedrag daartoe aanleiding geeft.

Klager mist het meest het contact met anderen, zoals hij dat in FPC Dr. S. van Mesdag had toen hij daar met elf tot soms twaalf man op een reguliere afdeling verbleef.

Hij kan op dit moment niet meer vrijheden krijgen dan hij nu heeft. Hij kan al vier of vijf maanden naar de soos en kan al langer luchten op het buitenterrein van unit 2A. Tegen klager wordt steeds gezegd dat men niet doet aan contact van bewoners van unit 2A met medeverpleegden.

Gezegd wordt in de Pompestichting dat mensen onrustig van klager worden, terwijl klager niemand ziet. Klager ziet één medebewoner van unit 2A (M.), maar die wordt echt niet onrustig van klager. De heer B. heeft op 20 oktober 2020 gezegd dat klager imponerend kan overkomen en dat personeel schrik van klager heeft. Daar kan klager niets aan doen. Klager zegt steeds dat men het hem moet zeggen als er iets is, maar dat doet men niet. Klager is verteld dat het personeel is opgebrand en benauwd is om met klager te spreken. Klager vraagt zich af hoe men hem kan leren kennen op de manier waarop hij nu op unit 2A moet verblijven.

Klager ziet geen verschil in zijn gedrag destijds op de ZISZ-afdeling Eems 3 in FPC Dr. S. van Mesdag en zijn gedrag op unit 2A. Hij was en is in zijn gedrag niet onveilig voor anderen. Hij is niet moeilijk voor anderen. Maar feit is wel dat klager niet leeft op unit 2A. Hij zit daar 23 uur per dag achter de deur en kan dan beter dood zijn.

Volgens klagers dossier zou klager bij spanning snel kunnen ontregelen. Klager is echter slechts eenmaal ontregeld. Dat was in 2014 toen klager wegwilde uit de Pompekliniek en men hem niet wilde overplaatsen. Klager is op unit 2A niet verbaal agressief. Als dat zo is, wil klager daarop aangesproken worden en dat doet men nu wel.

Volgens de Pompestichting hebben bewoners in het licht van klagers verleden de angst dat klager bedreigingen ten uitvoer zal kunnen brengen. Daar is echter nooit met klager over gesproken. Er worden dingen over klager geschreven die niet kloppen. De dagrapportages zijn het enige middel waarmee klager kan duidelijk maken dat het niet aan het personeel ligt. Zo werd vier dagen vóór klagers aankomst op unit 2A gezegd dat klager een heftig dossier heeft. Maar na een aantal dagen verblijf op de unit wilde het personeel al dat zou worden overgegaan op begeleiding van klager door één personeelslid, maar dat is tegengehouden.

Volgens de Pompestichting is sprake geweest van een ernstig incident met een kruiwagen, maar dat klopt niet. Klager heeft C. die in de tuin bezig was gevraagd of het niet gevaarlijk was dat er kleine harkjes (om te schoffelen) in de tuin lagen en of die niet beter opgeborgen konden worden. Bij wijze van een geintje heeft klager vervolgens met zijn arm een beweging naar de kruiwagen gemaakt.

Klager kan niet zonder afzondering op unit 2A verblijven, omdat verblijf op de groep op die afdeling vanwege het aldaar geldende individuele regime niet mogelijk is. Dat maakt dat, hoe goed klager het ook doet, hij niet van de afzonderingsmaatregel kan afkomen zolang hij op unit 2A verblijft.

Klagers raadsman heeft het volgende naar voren gebracht.

Klachten over afzondering in Van Mesdag zijn in beklag gegrond verklaard en in beroep is dat in stand gebleven, omdat Van Mesdag niet aan de hand van concrete en verifieerbare feiten en omstandigheden duidelijk kon maken dat en waarom een afzonderingsmaatregel bovenop de ZISZ-maatregel nodig was.

Ook de Pompestichting kan dat niet. Zo geven de wettelijke aantekeningen van de Pompestichting in de periode van 18 november 2019 tot 18 december 2019 niet het beeld van een verpleegde die afgezonderd moest worden. Er wordt daarin geen melding gemaakt van ontregelend en/of subtiel gedrag, van geraffineerd, ontwrichtend of risicovol gedrag. Nergens wordt uitgelegd waaruit dit risicovolle gedrag zou hebben bestaan. De instelling gebruikt nietszeggende zinnetjes (om de beroepscommissie af te schrikken) zoals: “klager was provocerend in zijn houding en gedrag”, “klager legde bommetjes neer waarmee medebewoners aan de haal gingen”, “klager was dermate geraffineerd waardoor het niet grijpbaar was wat hij precies deed” zonder die zinnetjes te substantiëren. Die stellingen moeten controleerbaar zijn. Daarom wordt verzocht de instelling de dagrapportages te laten overleggen. Het is onacceptabel wanneer de beroepscommissie het door de instelling geschetste beeld zonder verificatie aannemelijk acht. Klager heeft zelf meerdere malen gevraagd om de dagrapportages, maar heeft geen reactie/inzage/afschrift gekregen. Volgens klager wil de instelling die niet geven omdat er niets negatiefs over klager in staat. Zijn raadsman heeft in de beklagprocedure verzocht om dagrapportages maar deze ook niet gekregen.

Verder wordt in het PBC-rapport uit 2018 vermeld dat klager ouder is geworden en de scherpe, gedragsmatige en affectieve kanten van zijn persoonlijkheidsstoornis daarmee iets zijn afgevlakt. Klager verbleef voor zijn plaatsing in het PBC op een reguliere afdeling van Van Mesdag, niet op een EVBG- of ZISZ-afdeling. 

Bovendien heeft ook de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische zorg (LAP) in haar advies van 10 januari 2019 opgemerkt dat er langere tijd geen sprake is van (fysiek) agressieve incidenten. Ook heeft de LAP het PBC-rapport aangehaald door te nadrukken dat klager zich beter weet aan te passen dan voorheen. Gelet op het verbeterde gedrag van klager geeft de LAP de kliniek in overweging in het kader van de overplaatsing de EVBG-status tegen het licht te houden. Dit verdraagt zich niet met het hem in Vught houden op een ZISZ-afdeling en het hem daarboven in afzondering te houden.

Als de beroepscommissie van oordeel is dat de ZISZ-plaatsing niet onredelijk is, dan is de afzondering dat beslist wel nu niet aannemelijk is gemaakt dat zonder de afzondering de risico’s niet te beteugelen waren. Als een verpleegde op de afdeling 2A altijd ook afzondering heeft, is het niet meer dan redelijk dat, als afzondering zoals in klagers geval niet noodzakelijk is, de gebruikelijke tegemoetkoming wordt toegekend. Het spreekt vanzelf dat klager het ook niet eens is met de ZISZ-plaatsing en ook daarvoor een vergoeding wil.

Standpunt van het hoofd van de instelling

De noodzakelijkheid van het opleggen en voortzetten van afzondering is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, waaronder het gedrag van de patiënt en van de inschatting van het personeel. Daarbij komt dat klagers medebewoners vanwege hun individuele problematiek niet met klager in contact kunnen zijn.

In de beklagprocedure is uitgebreid toegelicht hoe klagers verblijf in de locatie Zeeland is verlopen en waarom hij is overgeplaatst naar de ZISZ-afdeling te Vught. Dit is ook herhaaldelijk aan klager toegelicht en hem is steeds aangeboden hierover in gesprek te gaan, maar daar wil hij niets van horen. Hij heeft geen inzicht in eigen gedrag en kapt gesprekken met regelmaat af. In november 2020 heeft hij nog geen contact met medebewoners, hooguit passeren zij elkaar kort als zij worden begeleid in hun individuele programma’s. Klagers stelling dat een van zijn medebewoners niet onrustig van hem wordt, kan daarom niet gevolgd worden. Het klopt dat klager niet verbaal agressief is geweest, maar zijn ontwrichtende gedrag op de groep is subtiel en onderhuids.

Getracht wordt om met klager het gesprek te voeren over terugkeer naar de locatie Zeeland in de toekomst en wat daar voor nodig is. Klager heeft inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de clustermanager en met zijn toenmalige behandelcoördinator, die tevens de behandelcoördinator is van de afdeling waar klager naar toe zou kunnen worden overgeplaatst in Zeeland. De gesprekken verlopen echter moeizaam, waarbij klager geneigd is om – als het lastig wordt – de handdoek in de ring te gooien door de zeggen dat hij wel in Vught blijft “als het zo moet”.  Overplaatsing naar Zeeland hangt niet af van de beschikbaarheid van een mindervalide kamer maar uitsluitend van klagers eigen gedrag en opstelling. Het vertrouwen in zijn begeleidbaarheid zal moeten groeien.

Tot op heden heeft klager geen verzoek om inzage dan wel een afschrift van dagrapportage gedaan bij zijn behandelcoördinator of de zorgmanager.

Uit de namens klager aangehaalde passage van het PBC-rapport volgt expliciet dat de rapporteur meent dat de omgeving met een duidelijke en eenduidige bejegening en abstinentie van middelen er aan kan hebben bijgedragen dat bij klager de scherpe, gedragsmatige en affectieve kanten van zijn persoonlijkheidsstoornis iets zijn afgevlakt. Klager verblijft op dit moment ook op de ZISZ-afdeling waar dit klimaat van toepassing is. Volgens de rapporteurs dient het risicomanagement te bestaan uit “continuering van het verblijf op een beveiligde afdeling met toezicht, een duidelijke structuur, heldere afspraken en begeleiding door medewerkers die ervaring hebben in de omgang met patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Een lage behandeldruk, een lage mate van ‘expressed emotions’ (wat zal zorgen voor rust, omdat betrokkene zich minder uitgedaagd zal voelen) en abstinentie van alcohol en harddrugs dragen bij aan het risicomanagement. Vanwege betrokkenes pathologie, zijn daarmee samenhangende opstelling en de beschreven risico’s achtten ondergetekenden voortzetting van het tbs-kader strikt noodzakelijk, met een hoge zorgintensiteit en een hoog beveiligingsniveau, maar met een lage mate van behandeldruk”.

Blijkens de bevindingen in het rapport komen de rapporteurs diagnostisch niet tot een andere pathologie dan in het verleden reeds vele malen is vastgesteld.

De LAP heeft in haar advies het beveiligingsniveau als hoog ingeschat. De EVBG-status is niet opgeheven bij klagers plaatsing in Zeeland omdat hij van een afdeling voor intensieve zorg kwam en het de bedoeling was om klager op te nemen op de ZISZ-afdeling te Vught. Het al dan niet laten voortduren van de EVBG-status is altijd een afgewogen besluit. Op dit moment ziet het behandelteam geen reden om de EVBG-status tegen het licht te houden. Zodra er overeenstemming komt over plaatsing in Zeeland zou dit op termijn opnieuw bekeken moeten worden.

Gepersisteerd wordt verder bij hetgeen reeds in verweer is ingebracht.

3. De beoordeling

Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk dat klager op 18 november 2019 met een EVBG-status en een longstaystatus geïndiceerd was voor plaatsing op afdeling 2A van de locatie Vught van de instelling, en dat hij vanuit FPC Dr. S. van Mesdag in de locatie Zeeland van de instelling is geplaatst omdat in de locatie Vught van de instelling geen plaats was. Verder is voldoende aannemelijk dat bezien zou worden of klager in de locatie Zeeland zou kunnen blijven of alsnog in de locatie Vught moest worden geplaatst.

Klagers beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn beklag tegen de in de locatie Zeeland van de instelling opgelegde afzonderingsmaatregel is bij RSJ 26 januari 2021, R-19/5615/TA ongegrond verklaard in het licht van met klagers problematiek verband houdend gedrag dat door de instelling is beschreven, welke dynamiek ook destijds in 2018 door het

onderzoeksteam van het PBC is herkend.

Gelet daarop en de omstandigheid dat klager vanwege zijn EVBG-status en longstaystatus is aangewezen op verblijf op een ZISZ-afdeling waar geen contact met medebewoners mogelijk is, kunnen de bestreden beslissingen niet in strijd met de wet en ook niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Evenals de beklagrechter acht ook de beroepscommissie van belang dat steeds is bezien of klagers programma stapsgewijs zodanig kon worden uitgebreid dat contact met gedetineerden van de PI Vught zou kunnen plaatsvinden.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

De omstandigheid dat eerdere klachten over afzonderingsmaatregelen in FPC Dr. S. van Mesdag gegrond zijn verklaard en die gegrondverklaringen in beroep zijn gehandhaafd kan niet leiden tot het oordeel dat de instelling klager niet heeft mogen afzonderen. De beroepscommissie acht het niet nodig om de dagrapportages bij de instelling op te vragen, nu zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de door de instelling beschreven problematiek en gedrag van klager. Uit het namens klager overgelegde PBC-rapport van 2018 komt weliswaar naar voren dat klager op gedragsmatig en affectief niveau wat beter functioneert dan vroeger het geval was, maar daaruit komt eveneens duidelijk naar voren dat ook in het PBC dezelfde problematiek van klager en daaruit voortvloeiend gedrag wordt beschreven als in deze zaak door de instelling is gedaan. Zo wordt op pagina 36 van het PBC-rapport beschreven: “Tijdens het onderzoek leren we betrokkene kennen als een controlebehoeftige wantrouwende als ook opportunistische man die erop gericht is afstand tot de ander te houden door de ander angst in te boezemen (door indirect te benadrukken hoe gevaarlijk hij is) en grote verhalen te vertellen. Hij laat zich van zijn behulpzame kant zien en kan invoegen en zich aanpassen aan het functioneren op de verblijfsafdeling. Hij houdt zich echter niet aan de regels en wil niet aangesproken worden op het overtreden van afdelingsregels. Hij wil de situaties naar zijn hand zetten. Binnen het onderzoeksteam valt op dat hij zelf veel bezig is met het definiëren van de relaties met de onderzoekers, waarbij hij splitst en devalueert, maar mensen ook op een voetstuk zet. Gesprekken blijven veelal op betrekkingsniveau hangen. Er is weinig contactgroei mogelijk. Wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn gedrag, ontkent en vermijdt hij.“

En op pagina 37 wordt gemeld: “Betrokkene is veel boos op anderen, voelt zich onbegrepen en heeft zelf weinig zicht op de problematiek die door anderen wordt waargenomen. Gevoelens van onmacht leiden makkelijk tot boosheid, die hij de laatste jaren met name op een indirecte, dreigende manier uit”.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 26 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven