Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7930/TA, 19 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7930/TA    

Betreft klager

Datum 19 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de voorwaarde van medicatie-inname voor het verlof.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 25 augustus 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Me 2020-132). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.M. Schotte, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft op 14 oktober 2020 in de penitentiaire inrichting Lelystad klagers raadsman via een videoverbinding en namens de instelling […], jurist gehoord. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

Op 30 oktober 2020 heeft het hoofd van de instelling desgevraagd enkele nadere stukken overgelegd. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld hier op te reageren. Op 12 november 2020 is een reactie van klagers raadsman ontvangen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag vanwege – kort gezegd – de veronderstelling dat klager zijn medicatie vrijwillig inneemt en dat de inhoud van verlofvoorwaarden (inname medicatie) behandelinhoudelijk van aard is en niet vatbaar voor beklag, hoewel klager wel enige dwang ervaart.

Het (vrijheden)beleid is in strijd met hogere regelgeving. Het vrijhedenbeleid kent fasen en voorwaarden die, afhankelijk van de behandelresultaten, door patiënten worden doorlopen. Terugplaatsing in fase houdt bijvoorbeeld een beperking van de bewegingsvrijheid in, maar als dit wordt vastgelegd in het behandelplan, omdat het een behandelinhoudelijke beslissing zou zijn, is geen sprake van afdelingsarrest, ondanks dat de feitelijke situatie hier wel op neerkomt. Klager verwijst naar uitspraak RSJ 18 december 2015, 15/2962/TA.

Klager wil niet worden beperkt of teruggeplaatst en wil uitzicht houden op onbegeleid verlof. In februari 2020 is klager eerst onder protest medicatie blijven slikken, vervolgens heeft hij de medicatie kort geweigerd. Hij kreeg toen afdelingsarrest, omdat de bewegingsvrijheid buiten de afdeling waar hij recht op had, werd beperkt. Men zou geen goed zicht hebben op zijn gedrag, maar een gedragsverandering is niet waargenomen of was niet zichtbaar. Na een paar dagen is klager de medicatie weer gaan slikken. Klager heeft één keer per week drie uur begeleid verlof en dat gaat goed. Klager voelt zich ook goed en is in controle. Hij heeft moeite met de bijwerkingen van de medicatie: gewichtstoename en dufheid. Klager heeft dit meerdere malen besproken met de psychiater, maar men komt klager niet tegemoet, ook niet bij wijze van een kortlopend experiment of het verlagen van de doses.

Met de voorwaarden van het vrijhedenbeleid worden de wettelijke waarborgen die gelden voor het opleggen van afdelingsarrest omzeild. Op deze wijze hoeft niet voldaan te worden aan de hoor- en mededelingsplicht. In het behandelingsplan wordt niet of onvoldoende gemotiveerd wanneer bij het vertonen van welk concreet gedrag klager wordt teruggeplaatst in fase. Het vrijhedenbeleid is daarmee in strijd met de Bvt. De beslissing om te dreigen dat klager zal worden beperkt in zijn bewegingsvrijheid of vooruitzicht op verlof, is onredelijk en onbillijk. Klager meent dat hij in aanmerking dient te komen voor een tegemoetkoming.

Klagers raadsman heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Klager meent dat de klacht niet juist wordt behandeld en beoordeeld. Klager neemt de medicatie vrijwillig in, maar ervaart het als dwang. Als klager de pillen niet inneemt, leidt dat tot beperkingen. Er wordt met betrekking tot die beperkingen geen andere motivering gegeven die in relatie staat tot zijn gedrag. Klager mist een motivering wat er in zijn gedrag is veranderd dat zou moeten leiden tot de conclusie hem geen verlof te verlenen.

De door de instelling gegeven feitelijke informatie klopt. Klager benadrukt dat er sinds het incident in februari 2019 geen nieuwe incidenten zijn voorgevallen. Klager gaat bewust om met de gebruikte en geadviseerde medicatie. Klager wil de periode dat hij geen medicatie gebruikt verlengen tot veertien dagen zodat hij tweemaal begeleid verlof kan genieten. Dan kan bekeken worden hoe dit verlof verloopt. Klager heeft in april 2020 inderdaad weer zelf om medicatie gevraagd, maar enkel omdat hem werd voorgehouden dat hij anders niet met verlof kon. In die zin is er dus sprake van dwang.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het door klager ingestelde beroep is breder ingezet dan het klaagschrift. Het hoofd van de instelling meent dat de beoordeling van het beroep moet worden beperkt tot wat in beklag is aangevoerd. Klager kan de medicatie weigeren. In dat geval zou dwangmedicatie kunnen worden overwogen. Consequentie hiervan is dat klager niet op verlof kan. Het betreft agressieremmende medicatie. Voor het praktiseren van verlof is het van belang dat klager deze medicatie inneemt. Met klager zijn gesprekken gevoerd over het innemen van de medicatie. Met klager wordt besproken wat er van hem verwacht wordt. Als in de verlofwaarden medicatie is opgenomen, dan is ook de instelling daar aan gebonden.

Vanaf het begin van klagers opname is er aandacht geweest voor klagers agressieproblematiek. Hoewel de niet-medicamenteuze aanpak een positieve bijdrage heeft geleverd, wordt op de unit waar klager verblijft nog steeds gezien dat klager in conflict komt waarbij hij zich dreigend opstelt en bedreigende uitspraken doet. In januari 2019 stemt hij in met agressieregulerende medicatie. Na een heftig incident wordt overgestapt op olanzapine, waarna minder boosheid bij klager wordt waargenomen. Klager trekt zich sneller terug, zit minder vaak hoog in zijn spanning en is eerder in staat om op bepaalde situaties terug te komen. Sindsdien is er ook geen sprake meer geweest van incidenten. Vanwege gewichtstoename wordt in het voorjaar van 2020 overgestapt op haldol. Omdat hij hier erg suf van wordt besluit hij in april 2020 te stoppen met haldol. Klager geeft aan weer over te willen stappen op olanzapine. Voor de gewichtstoename heeft klager ingestemd met aanvullende medicatie. Het feit dat tijdens de medicatiestop er zich geen incidenten hebben voorgedaan, heeft geen invloed op het standpunt van het behandelteam dat medicatie nodig is, nu de medicatiestop maar twee dagen heeft geduurd. Gelet op de agressieregulatie problematiek van klager is medicatie tijdens verlof noodzakelijk. De instelling persisteert bij haar standpunt dat de verlofvoorwaarden behandelinhoudelijk van aard zijn en dus niet ter toetsing in een beklagprocedure kunnen worden voorgelegd aan de beklag- en de beroepscommissie.

3. De beoordeling

In zijn klaagschrift klaagt klager over het feit dat hij als voorwaarde voor verlof medicatie dient in te nemen. Hij ervaart dit als dwang, waarvoor – zo begrijpt de beroepscommissie klagers stelling – de regels van onvrijwillige geneeskundige behandeling (dwangbehandeling) dienen te worden gevolgd.

In de toelichting op het door klager ingestelde beroep wordt tevens verwezen naar de beperkende maatregelen die klager kunnen worden opgelegd, zoals een afdelingsarrest. Klager kan in beroep niet zijn beklag uitbreiden met gronden die in beklag niet aan de orde zijn gekomen. Daarvoor dient eerst een klaagschrift te worden ingediend. De beroepscommissie zal de beoordeling van het beroep beperken tot de oorspronkelijke klacht, dus het stellen van de voorwaarde van medicatiegebruik aan het verlof.

De beroepscommissie stelt voorop dat de Bvt een beperkt beklagrecht kent om geschillen tussen de verpleegde en de instelling die een schadelijke uitwerking hebben op de verpleging zo min mogelijk te juridiseren (TK 1993-1994, 23445, nr 3, p. 18, memorie van toelichting). In dat kader heeft de beroepscommissie onder andere bepaald dat beslissingen omtrent verlof, zoals het niet verlenen van verlof uit behandeloverwegingen niet beklagwaardig zijn (o.a. RSJ 26 september 2013, 13/1901/TA). De beroepscommissie treedt in beginsel niet in de behandeling van de verpleegde. Uitzondering hierop vormen onder andere beslissingen van het hoofd van de instelling voor het toepassen van dwangbehandeling. De Bvt kent een aparte regeling voor de onvrijwillige geneeskundige behandeling, waaronder de mogelijkheid hiertegen beklag en/of beroep in te stellen. In dit verband heeft de beroepscommissie onder meer in RSJ 8 november 2018, R-449 het verschil tussen dwang en drang toegelicht. Zolang de grens tussen drang en dwang niet is overschreden, staat tegen drang geen beklag en/of beroep open.

In het behandelplan van klager is beschreven dat medicatie onderdeel vormt van de interventie in verband met klagers beperkte agressieregulatie vaardigheden. Klager komt in aanmerking voor begeleide verloven. In het verlofplan is als speciale voorwaarde voor het verlof opgenomen dat klager zijn medicatie volgens voorschrift inneemt. Klager heeft aanvankelijk ingestemd met het innemen van medicatie, daarna deze voor twee dagen geweigerd en vervolgens zelf voorgesteld andere medicatie in te nemen. De beroepscommissie is van oordeel dat hier geen sprake is van dwang. Klager heeft immers de mogelijkheid de medicatie alsnog te weigeren. De grens tussen acceptabele drang en onaanvaardbare dwang is niet overschreden.

Het opnemen van de verlofvoorwaarde van inname van medicatie kan vanwege de verbondenheid met de behandeling van klager en het beperkte beklagrecht, zoals hiervoor toegelicht, niet ter toetsing aan de beklag- en de beroepscommissie worden voorgelegd.  Klager kan daarom niet in zijn beklag worden ontvangen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder MCM en drs. C.D. Witsenburg, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven