Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5580/TA, 19 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5580/TA

Betreft klager

Datum 19 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen enkele onjuistheden in klagers dossier en wettelijke aantekeningen.

De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 21 november 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (OV 2019-67). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. B.J. de Bruijn en […] namens de instelling, gehoord op de zitting van 9 september 2020 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Ter zitting is afgesproken dat het beroep zal worden aangehouden tot 21 oktober 2020 om partijen de gelegenheid te geven tot nader overleg. Op 21 oktober 2020 heeft het hoofd van de instelling verslag gedaan van de uitkomst van het overleg. Op 2 november 2020 is een nadere reactie van klager ontvangen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De onjuiste informatie over klager blijft onderdeel uitmaken van de stukken. Als klager hierover klaagt, wordt opgemerkt dat het indienen van klachten onderdeel uitmaakt van zijn problematiek. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. Klager meent dat hij in zijn klachten kan worden ontvangen. Het niet-aanpassen van de onjuiste gegevens kan worden aangemerkt als een besluit waartegen beklag open staat.

In de stukken staat dat klager amfetamine heeft gebruikt. Daar is echter nooit sprake van geweest. Hij heeft eenmaal in de Pompekliniek XTC gebruikt, dat is ook middels een positieve urinetest aangetoond. In de Oostvaarderskliniek heeft klager weliswaar eenmaal toegegeven XTC te hebben gebruikt, maar dit is een door klager in een schrijfopdracht verzonnen verhaal met als doel hierna met rust te worden gelaten. In de stukken staat verder dat hij in zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Dat is niet juist, de veroordeling die op 18 maart 1997 onherroepelijk is geworden ziet op een feit uit 1991. Hij liep toen niet in een proeftijd. Klager meent verder dat hij recht heeft op het indienen van beklag. Hij maakt bezwaar dat in de stukken de frequentie van het aantal klachten wordt geplaatst onder box 3 behandeling. Overigens is het aantal ingediende klachten beperkt. Klager heeft eenmaal een urinecontrole geweigerd, omdat de kliniek zich niet aan de afspraken hield.

Na de aanhouding van de behandeling van het beroep heeft klager bericht dat er inderdaad meerdere gesprekken zijn geweest waarin toezeggingen zijn gedaan over de rectificatie van het vermeende drugsgebruik, de schending van voorwaarden en het in beklag gaan als behandelproblematiek wordt gezien. Het beroep kan alleen maar worden ingetrokken als er bewijzen en rectificaties worden overgelegd van de rectificaties. Dat is tot op heden niet gebeurd.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Er heeft overleg plaatsgevonden met de privacy officer van de instelling. Patiënten hebben recht op rectificatie indien feitelijke onjuistheden zijn aangetoond. Indien de onjuistheden niet kunnen worden aangetoond, is het mogelijk de zienswijze van de patiënt aan de stukken toe te voegen. Het is aan het behandelteam te beoordelen of sprake is van feitelijke onjuistheden. Het hoofd van de instelling stelt voor dat klager samen met zijn mentor de punten die klager aan de orde stelt, gaat nalopen. Mocht dit niet tot een wijziging/rectificatie leiden, dan kunnen de opmerkingen van klager worden toegevoegd aan het dossier.

Na de aanhouding van de behandeling van het beroep heeft het hoofd van de instelling bericht dat het hoofd behandeling en de mentor diverse malen met klager hebben gesproken over waar zijn onvrede precies uit bestaat. Naar aanleiding daarvan zijn zaken uitgezocht en is opnieuw met klager gesproken. Naar aanleiding van die gesprekken en de aantekeningen die daarvan zijn gemaakt, heeft klager aangegeven dat de zaak als bemiddeld kan worden beschouwd.

3. De beoordeling

Klager klaagt over het feit dat zijn verzoeken om rectificatie van de in zijn dossier opgenomen gegevens, waaronder de evaluatie van 29 augustus 2019 van het begeleid verlof en wettelijke aantekeningen, niet worden gehonoreerd.

Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat ten dienste van de verpleging en de behandeling van de verpleegde een dossier wordt aangelegd, waarin – hier van belang – het verplegings- en behandelingsplan, evaluatieverslagen en de wettelijke aantekening worden opgenomen. De hierin opgenomen persoonsgegevens betreffen tenuitvoerleggingsgegevens waarop de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing is. Op grond van artikel 51b, eerste lid in verbinding met artikel 22 van de Wjsg heeft klager recht op rectificatie dan wel aanvulling van de hierin opgenomen persoonsgegevens. De beroepscommissie begrijpt dat het hoofd van de instelling – in ieder geval in beroep – in overeenstemming met het vorenstaande heeft erkend dat klager een dergelijk recht op rectificatie en aanvulling van de gegevens heeft. Dit recht is echter niet onbeperkt. Het hoofd van de instelling heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat alleen feitelijke onjuistheden hieronder vallen. Observaties en constateringen van behandelaren, die naar hun aard subjectief zijn, vallen hier niet onder tenzij deze iedere objectieve grondslag ontberen.

Voor zover klager meent dat zijn recht op rectificatie als hiervoor bedoeld, is geschonden, had klager op grond van artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd. Klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van het beklag. Uit het vorenstaande blijkt dat met klager is gesproken en dat er naar aanleiding daarvan zaken zijn uitgezocht, dat daarvan aantekening is gemaakt door de instelling en – zo begrijpt de beroepscommissie – dat overeenstemming is bereikt over enkele onderdelen. De beroepscommissie leidt hier uit af dat klagers recht op rectificatie en aanvulling niet is geschonden. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de door de instelling naar aanleiding van de gesprekken gemaakte aantekeningen desverzocht met klager en/of zijn raadsman worden gedeeld. Het beklag zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

De Bvt kent een beperkt beklagrecht om geschillen tussen de verpleegde en de instelling die een schadelijke uitwerking hebben op de verpleging zo min mogelijk te juridiseren (TK 1993-1994, 23445, nr 3, p. 18, memorie van toelichting). Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat over de inhoud van de gegevens, die immers betrekking hebben op klagers behandeling en verpleging en waarover nog verschil van mening bestaat, niet kan worden geklaagd. De bedoeling van het beklagrecht is niet dat over ieder aspect van de behandeling of verpleging kan worden geklaagd. Klager kan in zoverre op deze grond niet in zijn beklag worden ontvangen. De beklagcommissie had klager op andere gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Dit oordeel kan met verbetering van de gronden in beroep intact blijven. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover klager stelt dat zijn recht op rectificatie is geschonden, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond, met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder MCM, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven