Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7906/JB, 20 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:20-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7906/JB (nieuw: 20/11070/JB)

Betreft [klager]

Datum 20 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft op 19 augustus 2020 een verzoek gedaan tot overplaatsing van de afdeling beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught naar de Individuele Trajectafdeling (ITA) van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Intermetzo te Lelystad.

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Coster, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van de selectiefunctionaris (hierna: verweerder) om een beslissing te nemen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vanwege het spoedeisende karakter van klagers verzoek tot overplaatsing, is na indiening van dit verzoek contact opgenomen met Divisie Individuele Zaken. Er is aan klagers raadsvrouw telefonisch te kennen gegeven dat wordt gestreefd naar een afhandelingstermijn van twee à drie dagen. Verweerder heeft in latere e-mailberichten echter aangegeven dat een wettelijke termijn bestaat van zes weken om op het verzoek te beslissen en dat zij niet bekend is met spoedprocedures. Er is daarom geweigerd om (op korte termijn) een beslissing te nemen op het klagers verzoek tot overplaatsing. Dat is opmerkelijk, gezien de uiterst precaire situatie waarin klager zich als minderjarige bevindt en nu een beslissing eenvoudig te nemen is. De indruk ontstaat dat klager een rechtsgang bij de beroepscommissie wordt onthouden. De (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen, dient primair gelijk te worden gesteld met een afwijzende beslissing. Subsidiair meent klager dat de berichtgeving van verweerder als afwijzende beslissing kan worden aangemerkt.

Op 21 mei 2019 is aan klager een maatregel tot plaatsing in een jeugdinrichting

(PIJ-maatregel) opgelegd. Naar aanleiding van een incident in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker is de bewaring van klager gevorderd. Deze vordering is toegewezen, evenals het verzoek tot (voorlopige) toepassing van het volwassenstrafrecht op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. Op 20 mei 2020 is klager als zeventienjarige geplaatst op de BPG-afdeling van de locatie De Schie te Rotterdam. Later volgde een overplaatsing naar de BPG-afdeling van de PI Vught.

Op klagers verzoek om overplaatsing moest worden beslist overeenkomstig de beslissing van 16 juli 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank heeft de verlenging van de gevangenhouding van klager bevolen voor een termijn van 46 dagen en daarbij het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen met ingang van het moment dat klager geplaatst kan worden op de ITA te Lelystad, om aldaar de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel voort te zetten. De rechtbank heeft uitdrukkelijk overwogen dat het hier gaat om een minderjarige met een behoorlijke problematiek die momenteel al lange tijd geen behandeling krijgt en verblijft op een plek waar hij niet thuishoort. Bij beslissing van 24 augustus 2020 heeft de rechtbank klagers voorlopige hechtenis opnieuw geschorst met ingang van het moment dat hij op de ITA te Lelystad kan worden geplaatst. Daarbij is uitdrukkelijk overwogen dat klager zo spoedig mogelijk dient te worden overgeplaatst. Uit het proces-verbaal van deze beslissing volgt niet dat er geen trajecten van andere jeugdigen dienen te worden onderbroken.

Het beperkte regime op de BPG-afdeling veroorzaakte bij klager een uiterst schrijnende, onhoudbare en onwenselijke situatie. Hij is als minderjarige gedetineerd in een inrichting voor volwassenen, hij is verplicht 23 uur per dag in zijn cel te verblijven, er is zeer beperkt menselijk contact en er zijn weinig sociale en geestelijke voorzieningen. Klager gaat gebukt onder deze omstandigheden, die zowel psychisch als lichamelijk zijn weerslag op hem hebben. In 2016 heeft het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) naar aanleiding van een bezoek aan een BPG-afdeling kritiek geleverd op het feit dat de gedetineerden voornamelijk in hun cel verblijven. Het regime is volgens het CPT maar iets beter dan een terroristenafdeling. Verweerder heeft de relevante belangen bij een plaatsing van een jeugdige niet in aanmerking genomen, alsook de ernst van de situatie en de impact van het verblijf op de BPG-afdeling op klager miskend.

Klagers verblijf op de BPG-afdeling was daarnaast in strijd met de geldende internationale en nationale wet- en regelgeving. Verweerder is hieraan in het geheel voorbijgegaan. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verlangt dat de belangen van het kind een eerste overweging vormen bij alle maatregelen over kinderen, alsook dat ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd wordt gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen. Op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) wordt de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende behandelmaatregel afgestemd op de pedagogische en resocialisatiedoelstellingen van de vrijheidsbeneming, en wordt de jeugdige aan geen andere beperkingen onderworpen dan die noodzakelijk zijn voor het doel van de vrijheidsbeneming. Personen aan wie de PIJ-maatregel is opgelegd, worden in elk geval geplaatst in een inrichting of op een afdeling waar behandeling mogelijk is.

Al op 2 juni 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat – mocht de rechtbank beslissen dat klager moet worden teruggeplaatst in de JJI – zij in gesprek gaan met de JJI Intermetzo en er mogelijk met een andere jeugdige moet worden geruild, zodat voor klager een plek vrijkomt. Uit deze correspondentie volgt ook dat twee crisisbedden beschikbaar zijn voor een periode van vier weken en dat de directeur van de JJI Intermetzo niet afwijzend staat tegenover een plaatsing van klager in deze inrichting. Op 7 augustus 2020 heeft verweerder telefonisch aangegeven dat geen zicht bestaat op plaatsing in de JJI Intermetzo, omdat zij van de officier van justitie de aanwijzing heeft gekregen dat de jeugdigen, die op dit moment op de ITA verblijven, niet mogen worden overgeplaatst. Op 20 augustus 2020 schrijft verweerder dat terugplaatsing naar de RJJI Den Hey-Acker niet tot de mogelijkheden behoort en enkel plaatsing naar de ITA van de JJI Intermetzo overblijft. Daar zou op het moment echter geen plek beschikbaar zijn. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het Openbaar Ministerie voornemens is om hem volgens het meerderjarigenstrafrecht te berechten, terwijl deze beslissing aan de rechter is voorbehouden.

Ook is verweerder voorbijgegaan aan klagers verzoek om alternatieven te onderzoeken, zoals een tijdelijke plaatsing op een VIC-afdeling in afwachting van de plaatsing op de ITA, dan wel de mogelijkheid van de beschikbare crisisbedden op de ITA. Uit RSJ 19 maart 2020,

S-20/3246/SJB volgt dat plaatsingsgebrek niet zonder meer voldoende is voor plaatsing in een inrichting voor volwassenen, laat staan voor een voortdurende plaatsing op een BPG-afdeling. Klager verzoekt om een mondeling behandeling van zijn beroep.

Klager is, hangende het onderhavige beroep, op 28 augustus 2020 overgeplaatst naar de ITA van de JJI Intermetzo. Als aanvulling op de reeds aangevoerde gronden verzoekt klager hem een tegemoetkoming toe te kennen van ten minste € 350,- per maand, althans een andere passende tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag dient aansluiting te worden gezocht bij het standaard toe te kennen bedrag bij een materieel gegrond beroep en de duur van de passantentermijn. Klager is immers niet alleen niet verder behandeld, maar vanwege het regime op de BPG-afdeling (nog meer) getraumatiseerd. Hij is ten onrechte niet eerder, namelijk vanaf 16 juli 2020 althans vanaf het verzoek tot overplaatsing op 19 augustus 2020, naar de ITA van de JJI Intermetzo overgeplaatst.

Standpunt van verweerder

Klager heeft verzocht te worden geplaatst op de ITA van de JJI Intermetzo, althans een justitiële jeugdinrichting. Dat laatste lag in ieder geval niet in de rede, aangezien volgens het advies van de ITA-commissie en de beslissing(en) van rechtbank Zeeland-West-Brabant uitsluitend een plaatsing op de ITA was geïndiceerd. Plaatsing van klager op deze afdeling was echter niet direct mogelijk vanwege plaatsingsgebrek, dat evenmin op korte termijn kon worden verholpen. Tussen verweerder en de behandelcoördinatoren van de RJJI Den Hey-Acker en de JJI Intermetzo is intensief overleg gepleegd over het creëren van een plek voor klager in deze laatstgenoemde inrichting. Uiteindelijk is op 27 augustus 2020 beslist tot plaatsing van klager op de ITA van de JJI Intermetzo. Daadwerkelijke overplaatsing vond plaats op de daaropvolgende dag. Deze beslissing is genomen en daadwerkelijk gerealiseerd binnen de wettelijke termijn. Daarom bestaat er geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3. De beoordeling

Klager heeft (in eerste instantie) verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verbleef op de BPG-afdeling van de PI Vught. Namens klager is beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op het ingediende verzoek tot overplaatsing. Op grond van de  beslissing van 27 augustus 2020 is klager op 28 augustus 2020 overgeplaatst naar de ITA van de JJI Intermetzo.

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Bjj kan alleen beroep worden ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek of de ongegrondverklaring van een bezwaar door de selectiefunctionaris. Verschillende bepalingen uit de beklagprocedure gelden ook in deze rechtstreekse beroepsprocedure. In artikel 78, vierde lid, van de Bjj is artikel 65, tweede lid, van de Bjj echter niet genoemd. Volgens deze laatste bepaling wordt met een beslissing als bedoeld in het eerste lid gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie brengt een redelijke uitleg van de wet evenwel met zich mee dat ook beroep kan worden ingediend tegen een verzuim of weigering om te beslissen op een verzoek tot overplaatsing. Daarmee sluit de beroepscommissie aan bij de gehanteerde lijn op het terrein van het gevangeniswezen, waar gelijkluidende bepalingen in de Penitentiaire beginselenwet zijn opgenomen (RSJ 4 maart 2011, 10/3666/GB en bijvoorbeeld RSJ 11 april 2014, 14/0772/GB).

Klager verblijft niet meer op de BPG-afdeling van de PI Vught, maar is kort na het instellen van het beroep overgeplaatst naar de afdeling ITA van de JJI Intermetzo. Daarom heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij (alsnog) niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het beroep. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijk oordeel

Op grond van artikel 18, vierde lid, in verbinding met artikel 19, derde lid, van de Bjj moet de selectiefunctionaris binnen zes weken beslissen op een verzoek om (over)plaatsing van een jeugdige.

Klagers raadsvrouw stelt dat haar (telefonische) toezeggingen zijn gedaan over een beslistermijn van twee à drie dagen. Nog afgezien van het feit dat dit nergens uit blijkt, kan klager kan daaraan geen rechten ontlenen. Verweerder heeft volgens de wet maximaal zes weken de tijd om op klagers verzoek tot overplaatsing te beslissen. Mede gelet op de aard van het verzoek, diende verweerder daarbij de nodige voortvarendheid in acht te nemen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat ook gebeurd. Op 19 augustus 2020 heeft klager verzocht om overplaatsing van de BPG-afdeling van de PI Vught naar de ITA van de JJI Intermetzo. Bij dit verzoek heeft klagers raadsvrouw het spoedeisende karakter van het verzoek benoemd. Verweerder heeft op dit verzoek op 27 augustus 2020 – dus al na acht dagen – een beslissing genomen. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 20 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven