Nummer R-20/6920/GB
Betreft [klager] Datum 14 januari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 februari 2020 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 11 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken, alsmede van de schorsingsuitspraak RSJ 27 februari 2020, S 20/3100/SGB.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De gronden van het bezwaarschrift worden in het beroepschrift herhaald. Klager heeft geen aandeel gehad in het onderliggende handgemeen en daarom kan die vermeende gedraging niet aan zijn overplaatsing ten grondslag worden gelegd. Klager heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie en is nog in afwachting van een uitspraak van de beroepscommissie. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoon van klager en met zijn veiligheid in de PI Middelburg. Het ontvangen van bezoek in de PI Middelburg is (praktisch) onmogelijk of wordt in ieder geval bemoeilijkt door de reisafstand die klagers bezoek heeft af te leggen.
Verweerder stelt in de bestreden beslissing dat het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) naar de veiligheid van klager heeft gekeken en dat klager niet verstoken zou zijn geweest van bezoek. Uit de informatie van de inrichting zou volgens verweerder blijken dat klager op 4 en 5 maart 2020 in de PI Middelburg bezoek heeft ontvangen. Klager heeft echter op genoemde data geen bezoek kunnen ontvangen. Uit de door verweerder overgelegde twee ‘bezoeklijsten’ blijkt niet dat klager daadwerkelijk bezoek heeft ontvangen. Klager heeft door middel van het invullen van het opgaveformulier geprobeerd familieleden toe te voegen aan zijn bezoekerslijst, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is om bezoek te mogen ontvangen. De bestreden beslissing is daarom op onjuiste gronden tot stand gekomen.
Standpunt van verweerder
Uit de inlichtingen van de inrichting is gebleken dat klager op 4 en 5 maart 2020 bezoek heeft ontvangen. Voor het overige verwijst verweerder naar de argumenten in de bestreden beslissing van 11 mei 2020 en de bijlagen.
3. De beoordeling
Klager verbleef in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel. Op 24 februari 2020 is beslist hem over te plaatsen naar de gevangenis van de PI Middelburg, in het kader van het bewaren van de orde, rust en veiligheid binnen de PI Krimpen aan den IJssel. Volgens klager bestond er geen reden hem over te plaatsen, heeft hij er belang bij om in een inrichting in de buurt van zijn sociale omgeving te verblijven en is het onzeker of hij in de PI Middelburg veilig is.
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. Klagers vestigingsadres ligt in Almere, in het arrondissement Midden-Nederland. De PI Middelburg ligt echter niet in dat arrondissement en evenmin in een aanpalend arrondissement, terwijl de PI Krimpen aan den IJssel wel in een aanpalend arrondissement ligt. Daarom is het van belang om te beoordelen of er sprake is van omstandigheden die dat kunnen rechtvaardigen.
De directeur van de PI Krimpen aan den IJssel heeft verzocht klager met spoed over te plaatsen naar een andere inrichting, in verband met de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Uit het dossier, waaronder het selectieadvies en het schriftelijk verslag, komt naar voren dat aan klager een disciplinaire straf is opgelegd wegens betrokkenheid bij een vechtpartij, waarbij hij een medegedetineerde heeft geslagen. Een personeelslid heeft – toen hij in de cel stond waarin het slachtoffer zich bevond – waargenomen dat klager met twee medegedetineerden de cel van het slachtoffer in rende en dat hij het slachtoffer een klap gaf. Na het bekijken van de camerabeelden en het horen van alle betrokken medegedetineerden is voor de directeur van de inrichting vast komen te staan dat klager één van de vier gedetineerden was die het slachtoffer letsel heeft toegebracht. Daarnaast is aan klager een aantal andere disciplinaire straffen opgelegd tijdens zijn verblijf in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel. Deze straffen werden onder andere opgelegd vanwege het onttrekken aan het toezicht en het aantreffen van contrabande (waaronder een smartphone).
Uit voorgaande omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat een overplaatsing in het kader van het bewaren van de orde, rust en veiligheid binnen de PI Krimpen aan den IJssel gerechtvaardigd was. Dat kennelijk beroep is ingesteld tegen de disciplinaire straf die is opgelegd naar aanleiding van het eerstgenoemde incident, doet aan dit oordeel niet af. Uit het dossier blijkt voorts dat verweerder, omdat klager – al dan niet actief – banden met de zogenaamde Mocro-groep zou hebben, aan het GRIP informatie en advies heeft gevraagd waar klager geplaatst kon worden. Meerdere inrichtingen zijn uitgesloten en rekening houdend met die beperkingen is klager geselecteerd voor de PI Middelburg.
De stelling dat klagers veiligheid in de PI Middelburg in het geding zou zijn, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd en vindt ook niet op andere wijze steun in het dossier. Uit onderzoek en advies van het GRIP is immers gebleken dat er – voor wat betreft klagers veiligheid – geen contra-indicatie bestaat bij een overplaatsing van klager naar de PI Middelburg.
Hetgeen klager heeft aangevoerd over de bezoekproblemen heeft hij – anders dan het vermelden dat door de reisafstand het ontvangen van bezoek (praktisch) onmogelijk is of in ieder geval bemoeilijkt – niet, dan wel onvoldoende, toegelicht of feitelijk onderbouwd.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.
secretaris voorzitter