Nummer R-20/6325/GA
Betreft [klager]
Datum 11 januari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft aanvankelijk niet beslist op klagers verzoek tot algemeen verlof van 1 september 2019.
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 6 maart 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2019-000329). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft op 1 september 2019 een verzoek ingediend om 15 en 16 november 2019 algemeen verlof te mogen genieten. Hij werd geconfronteerd met het gegeven dat hij een ontkennende verdachte was en dat zijn strafzaak nog niet onherroepelijk was. Het Openbaar Ministerie zou om die reden negatief hebben geadviseerd omtrent de verlofaanvraag. Klager heeft daarom op 19 november 2019 zijn hoger beroep ingetrokken en op 20 november 2019 zijn casemanager verzocht zijn verlofaanvraag in afwachting van de akte van intrekking van zijn hoger beroep aan te houden. Op 28 november 2019 is de reclassering verzocht een advies uit te brengen. Dit advies is op 18 december 2019 uitgebracht. Klager verzoek tot algemeen verlof is uiteindelijk op 22 januari 2020 afgewezen.
Uit klagers penitentiair dossier blijkt dat klager reeds in de PI Dordrecht een verzoek tot algemeen verlof heeft gedaan, omdat hij met ingang van 13 september 2019 voor verlof in aanmerking zou komen. In dat verband zijn toen zowel politie als justitie aangeschreven. Ook is er een reclasseringsadvies opgevraagd. De betrokken ketenpartners zijn al in een vroeg stadium aangeschreven en de directeur van de locatie Roermond heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De procedure heeft dan ook onredelijk lang geduurd.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft het standpunt in beroep niet (nader) toegelicht.
3. De beoordeling
Het beklag richt zich tegen de (fictieve) weigering van de directeur om een beslissing te nemen op klagers eerste verlofaanvraag. Vaststaat dat klager op 1 september 2019 een verzoek tot algemeen verlof voor 15 en 16 november 2019 heeft ingediend. Klager heeft op 7 november 2019 beklag ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek tot algemeen verlof. De beklagcommissie heeft overwogen dat hetgeen tot 20 januari 2020 is gebeurd in het kader van de aanvraag van klager geen onderdeel van het beklag vormt en heeft deze informatie om die reden niet bij haar beoordeling betrokken. Het beklag zag evenwel op het uitblijven van een beslissing op een verzoek tot algemeen verlof. Het uitblijven van die beslissing heeft tot 22 januari 2020 – de datum waarop uiteindelijk een beslissing op klagers verzoek is genomen – geduurd.
De beklagcommissie had het beklag dienen te beoordelen op basis van de stand van zaken ten tijde van de mondelinge behandeling op 20 januari 2020. Op dat moment was er nog niet op klagers verzoek beslist. De beroepscommissie zal deze periode alsnog betrekken bij de beoordeling van het beroep en het onderliggende beklag.
Klager heeft op 1 september 2019 een verzoek tot algemeen verlof voor 15 en 16 november 2019 ingediend. De directeur heeft naar aanleiding van dat verzoek het Openbaar Ministerie (OM) gevraagd om een advies over dit verzoek uit te brengen. Het OM heeft op 6 november 2019 een (negatief) advies uitgebracht. Klager heeft vervolgens op 20 november 2019 het door hem ingestelde hoger beroep in zijn strafzaak ingetrokken en zijn casemanager gevraagd een beslissing op zijn verzoek tot algemeen verlof aan te houden in afwachting van de akte van intrekking van het hoger beroep. Deze akte is, zo begrijpt de beroepscommissie, op 28 november 2019 in de inrichting ontvangen. De directeur heeft daarop op 28 november 2019 bij de reclassering een (nieuw) advies opgevraagd, dat op 18 december 2019 is uitgebracht en ontvangen.
De beroepscommissie acht het onredelijk dat de directeur op 20 januari 2020, bijna vijf maanden na het indienen van het verzoek, en een maand na ontvangst van het reclasseringsadvies, nog niet op het verzoek had beslist. Uit het voorgaande is onvoldoende gebleken dat niet eerder op klagers verzoek had kunnen worden beslist. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van €25,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.
Deze uitspraak is op 11 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter