Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7809/GB, 4 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7809/GB

Betreft [Klager]

Datum 4 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 augustus 2020 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De voorzitter van de beroepscommissie heeft klager en [...], namens verweerder, gehoord op de zitting van 6 november 2020 in de PI Vught. Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Hij heeft op 5 november 2020 een verzoek tot aanhouding gedaan, omdat hij vanwege persoonlijke omstandigheden niet ter zitting kon verschijnen. Namens de voorzitter is aan hem bericht dat de zaak (in beginsel) doorgang zou vinden en dat er een verslag van horen zou worden opgemaakt, waar procespartijen desgewenst op zouden kunnen reageren. Klager is ermee akkoord gegaan dat hij werd gehoord zonder aanwezigheid van zijn raadsman en dat er een verslag van horen zou worden opgemaakt. De voorzitter heeft tijdens de zitting nadere vragen gesteld aan verweerder.

De beroepscommissie heeft het verslag van horen aan klagers raadsman en aan verweerder toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. Op 17 november 2020 heeft verweerder daarop en op de gestelde vragen gereageerd. Deze reactie is eveneens aan klager en zijn advocaat toegezonden. Op 20 november 2020 heeft de raadsman gereageerd op het verslag van horen. Deze reactie is aan verweerder toegezonden. De raadsman heeft op 7 december 2020 een nieuw stuk ingebracht. Dit stuk is aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft op 15 december 2020 gereageerd, die reactie is ook aan de raadsman toegezonden.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met zijn verblijf in de EBI. Er is helemaal niets bewezen en veel wat hem wordt tegengeworpen zijn veronderstellingen. Er wordt verwezen naar stukken en verklaringen van ‘derden’. Klager begrijpt niet wat hiermee wordt bedoeld. Er is gezegd dat klager onder de radar zou verblijven. Dat is nooit zijn bedoeling geweest. Vanaf 2018 weten de Nederlandse autoriteiten dat klager niet meer in Spanje verblijft. In 2019 is klager in het onderzoek van T. naar voren gekomen. Ook op dat moment wist het Openbaar Ministerie (OM) al waar hij was. Er wordt dan verondersteld dat klager contact heeft met T. Dat klopt niet en kan ook niet worden bewezen. Toen het OM klager wilde dagvaarden, werd net gedaan alsof klager niet vindbaar was. De jaren daarvoor wist het OM precies waar klager verbleef.

Het klopt niet dat klager eind 2019 officieel geregistreerd stond in Spanje. Klager staat daar al sinds 2015 niet meer ingeschreven. Toen klager zich wilde uitschrijven in Nederland bij de gemeente, werd aan hem gevraagd waar hij naartoe verhuisde. Toen heeft hij het adres in Spanje opgegeven. In de zomer van 2018 heeft het OM gevraagd aan klager waar hij verbleef. Toen hij heeft al gezegd dat hij in Dubai verbleef. Dat staat in klagers strafdossier.

Het klopt dus ook niet dat sprake is van vluchtgevaar. Klager heeft altijd openheid van zaken gegeven over zijn verblijf.

Naar klager is al langer onderzoek gedaan. Dat wist hij niet. Pas toen hij in januari 2020 werd aangehouden, werd duidelijk dat er onderzoek naar hem heeft plaatsgevonden. Zowel klager als zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, wisten niet dat er onderzoek werd gedaan. Klager werd eerder bijgestaan door zijn advocaat […]. De laatste keer dat klager een advocaat nodig had, was in 2013 en dat was […].

In het nieuwe rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 27 juli 2020 is opgenomen dat er voor klager liquidatiegevaar bestaat. Klager ervaart dat niet zo en ziet geen enkele dreiging. Klager is hiervan in 2013 op de hoogte gesteld. Toen is de politie in gesprek gegaan met klager en toen is hem dit verteld. Het is inmiddels zeven jaar later. Voor klager is het vreemd dat hij alleen, als onderdeel van de groep ‘Himalaya’, risico zou lopen om geliquideerd te worden en niet de medeverdachten. De medeverdachten zitten allemaal in een normaal regime.

Er wordt niet gekeken naar een lichter regime voor klager. Klager is meteen in de EBI geplaatst. De onderbouwing voor zijn plaatsing in de EBI is zwak. Er zijn genoeg alternatieven voor klager.

Klager is gedagvaard voor zaken waar zes jaar voor staat. Klager wordt ervan verdacht dat hij als lid fungeert van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met liquidaties. Klager is niet gedagvaard voor witwassen en druggerelateerde feiten. Klager zou een faciliterende rol in dit verband hebben gehad. Klager is geen verdachte in het ‘Orinus’ proces. Hij is daar enkel een keer gehoord en daar ging het niet over witwassen en het gebruiken van drugs.

Op 5 december 2020 zal er een pro-formazitting plaatsvinden. Het is nog niet duidelijk wanneer de zaak tegen klager inhoudelijk van start zal gaan.

De raadsman voert het volgende (schriftelijk) aan:

Het is onjuist dat klager onvindbaar zou zijn. Het vermoeden dat klager onvindbaar zou zijn, staat met zoveel woorden beschreven in de GRIP-rapportage van 16 november 2020. Het wordt evenwel niet nader onderbouwd. Om die reden wordt in de rapportage verwezen naar een reactie van het OM tijdens de pro-formabehandeling van de zaak van klager. Deze reactie ziet echter op de omvang van het vooronderzoek en de juridische consequenties die aan een opvatting daarover verbonden moeten worden. Het betreft overigens een reactie van het OM in de zaak ‘Himalaya’ en de vraag of klager voor het OM in juist die zaak onvindbaar was. Het biedt geen antwoord op de vraag of klager voor verweerder onvindbaar was. Verweerder weet dat klager in het onderzoek naar T. in juni 2019 is geobserveerd en stelselmatig is gevolgd. De reactie van het OM in de zaak Himalaya zegt in feite dus niet zo veel over het verwijt dat klager onder de radar zou blijven. Klager verbleef overigens niet onder de radar. Op

8 november 2020 is een Europees aanhoudingsbevel afgegeven. Twee maanden later bevond klager zich in detentie. Een lange zoektocht naar een ‘onder de radar gebleven individu’ is er niet geweest. Klager is daarnaast nooit ingeschreven geweest in Barcelona. Het OM is hiervan op de hoogte, maar draait hier omheen.

In 2018 was al bekend waar klager verbleef. Ook zijn telefoonnummer was bekend. In 2018 is een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot klager. Onder andere klagers raadsman werd gevolgd en toen is gezien dat er een ontmoeting was met klager. Klager is in de periode van juni 2019 tot zijn arrestatie in Dubai geobserveerd.

Het OM weet dat klager onder zijn eigen naam in Dubai verbleef. Hij verbleef in alle openheid in Dubai. Klager verbleef niet ‘onder de radar’, zoals verweerder lijkt te suggereren.

Het liquidatiegevaar is ook niet nader onderbouwd. Verweerder probeert een sfeer te creëren die uit concrete en actuele feiten en omstandigheden niet blijkt. In de reactie van het GRIP wordt verwezen naar een ‘uitgebreide analyse’ van Ennetcom berichten, waaruit zou blijken dat twee groeperingen ‘uitgebreid jacht maken’ op klager. Welke berichten dat zijn, wordt niet uitgelegd. Indien er overigens al Ennetcom berichten zouden zijn, dan zijn deze uit 2014/2015 en zijn deze afkomstig van personen die inmiddels zijn veroordeeld tot (levens)lange gevangenisstraffen. In hoeverre het vermeende liquidatiegevaar nog acuut zou zijn, wordt op geen enkele wijze door verweerder onderbouwd.

Verweerder stelt dat klager ‘zijn oude rol weer zou oppakken.’ Hiermee zou dan zijn voldaan aan de vereisten voor plaatsing in de EBI op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Van de situaties genoemd in dit artikel is echter geen sprake. Verweerder onderbouwt de stelling ook in het geheel niet. Er is niet voldaan aan de vereisten die de wet stelt.

Op 7 december 2020 heeft de raadsman nog het volgende aangevoerd.

Tijdens de ter terechtzitting van 4 december 2020 in klagers strafzaak, heeft de rechtbank besloten dat de grond ‘vluchtgevaar’ niet langer aanwezig is als grond voor de voorlopige hechtenis van klager. Dit is ook een relevant gegeven in onderhavige zaak.

Standpunt van verweerder

Wat wordt bedoeld dat klager onder de radar verbleef, is dat klager nog steeds stond ingeschreven in Spanje. Het kan wel zijn dat hij daar niet meer woont of woonde, maar waar het OM naar kijkt, is het adres waar klager staat ingeschreven. Dat is ook het adres dat gevolgd moet worden, anders is de dagvaarding nietig. Dat is het antwoord dat verweerder van het OM heeft gekregen. Het klopt dat dit alleen geldt voor de procedure van het OM.

Het liquidatiegevaar wordt door klager stellig weersproken. In 2013 is klager hierover geïnformeerd. Om dit concreter te maken, zal hierover nadere informatie opgevraagd moeten worden.

Het OM heeft veel moeite gedaan om de raadsman van klager te informeren over de regiezitting van 13 januari 2020. Bij het OM was tot klagers aanhouding op Schiphol op

19 januari 2020 niet bekend dat mr. L.J.B.G. van Kleef de raadsman van klager was. Eerder werd klager bijgestaan door advocaat […]. Vóór de zitting van 13 januari 2020 werd […] benaderd, die toen aangaf dat hij geen contact meer heeft met klager en evenmin bleek te zijn geïnformeerd over deze zaak. Verweerder is bereid om nadere vragen van klagers huidige raadsman hierover te beantwoorden.

Alle drie de gronden van artikel 6 van de Regeling zijn van toepassing. Het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, als bedoeld onder a., geldt als klager zou worden overplaatst in een ander regime. Hij zou dan zijn oude rol weer oppakken. Uit het strafdossier volgt dat klager diverse malen toestemming heeft gegeven voor het plegen van liquidaties.

Op 17 november 2020 heeft verweerder een nieuw GRIP-rapport van 16 november 2020 toegestuurd.

Op 15 december 2020 heeft verweerder gereageerd op de aanvullende toelichting van de raadsman en diens informatie van 7 december 2020. Door verweerder wordt het volgende aangevoerd:

Het OM geeft aan dat de rechtbank niet op de hoogte was van het feit dat klager gebruikmaakte van valse documenten om hotelkamers te boeken waarmee hij zijn eigen identiteit heeft afgeschermd. Dit komt omdat deze informatie in het onderzoek ‘Orinus’ en niet in het onderzoek ‘Himalaya’ zit. Klager verbleef naar eigen zeggen de afgelopen jaren afwisselend in Marokko, Spanje en Dubai (en liet zich alleen in Dubai inschrijven). Op grond hiervan is het OM van mening dat vluchtgevaar, in tegenstelling tot de uitspraak van de rechtbank in de zaak ‘Himalaya’, in de zaak ‘Orinus’ nog onverminderd aanwezig is. Daarnaast is het besluit van de rechtbank later genomen dan het besluit tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI. De informatie is dan ook niet in de beoordeling van het verlengingsverzoek meegenomen en kan geen onderdeel uitmaken van de besluitvorming ten aanzien van het door klager ingestelde beroep, gericht tegen de verlengingsbeslissing.

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is op 19 januari 2020 aangehouden op Schiphol. Klager is bij beslissing van 10 februari 2020 voor de EBI geselecteerd. Tegen deze beslissing heeft klager beroep ingesteld. Dit beroep is ongegrond verklaard (RSJ 29 oktober 2020, R-20/6070/GB).

Op 11 augustus 2020 heeft verweerder het verblijf van klager in de EBI verlengd. Het beroep tegen deze verlengingsbeslissing zal hierna inhoudelijk worden behandeld.

Uit het dossier komt het volgende naar voren.

Op grond van geanalyseerde communicatie van diverse PGP-toestellen wordt klager ervan verdacht een groep personen aan te sturen die zich veelvuldig bezighoudt met het plegen van liquidaties. Ook komt uit meerdere onderzoeken naar voren dat klager ervan wordt verdacht al jaren deel uit te maken van een gewelddadige organisatie die zich stelselmatig bezighoudt met de import van verdovende middelen, het plegen van moorden, wapenbezit en witwassen. Klager wordt ervan verdacht een sturende, faciliterende en coördinerende rol binnen één van deze criminele organisaties te hebben gehad. Ook wordt hij ervan verdacht dat hij in een andere organisatie de leidinggevende rol van R. heeft overgenomen na diens aanhouding in 2017. Het criminele samenwerkingsverband, waarvan klager deel uit maakt, beschikt over meer dan voldoende geld, macht en middelen om een ontsnapping te organiseren.

Volgens het GRIP-rapport van 27 juli 2020 is het nagenoeg een zekerheid dat sprake zal zijn van voortgezet crimineel handelen, wanneer het contact van klager met leden van de criminele organisatie gemakkelijk wordt. De kans op voortgezet crimineel handelen is dan ook groot als klager in een minder beveiligd regime dan in de EBI verblijft. Ook staat in dit rapport dat het een utopie is om te denken dat het voortzetten van crimineel handelen op enige wijze kan worden voorkomen door maatregelen die kunnen worden getroffen binnen een PI met een minder streng regime. Volgens het voorgenoemd GRIP-rapport is het regime in de EBI de enige manier om het voortgezet crimineel handelen tegen te gaan. Andere regimes bieden daar, bij personen en organisaties van een dergelijk kaliber, geen afdoende bescherming tegen. De risico’s die de samenleving loopt wanneer verdachten als klager weer opdrachten kunnen uitzetten, zijn volkomen onverantwoord. Nu naast klager ook twee belangrijke leden inmiddels zijn gedetineerd, lijkt de noodzaak voor aansturing van het crimineel samenwerkingsverband groter. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat het leven van klager zelf ernstig gevaar zal lopen, wanneer hij in een reguliere PI wordt geplaatst. Rivaliserende groepen hebben het op hem gemunt. Dit wordt nog eens bevestigd in de informatie, opgenomen in het GRIP-rapport van 16 november 2020.

Klager is blijkbaar enige tijd buiten het beeld van de autoriteiten kunnen blijven. Klager kon kennelijk gebruikmaken van valse identiteitsbewijzen en kon op verschillende plekken verblijven, waaronder Dubai, Marokko en Spanje. Om klager op te kunnen sporen is dan ook in november 2019 een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd. Uit het GRIP-rapport van 27 juli 2020 volgt dat klager – zonder vaste woon- of verblijfplaats en/of zonder ergens ingeschreven te zijn – over de wereld reist en daardoor onder de radar van de autoriteiten kon verblijven. Op 1 oktober 2019 was het proces-verbaal met betrekking tot de verdenking van klager afgerond. Pas na die datum zijn er inspanningen gepleegd om de verblijfplaats van klager te achterhalen, zoals een en ander volgt uit het laatste GRIP-rapport van 16 november 2020.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is, zodat voldaan is aan artikel 6, onder b., van de Regeling. Zoals uit de genoemde wettelijke grond volgt, is het niet noodzakelijk dat sprake is van daadwerkelijk ‘vluchtgevaar’. De op 7 december 2020 toegezonden stukken van de raadsman doen dus geen afbreuk aan de beslissing om het verblijf van klager in de EBI met zes maanden te verlengen en de tenuitvoerlegging van de verlengingsbeslissing te laten voorduren.

De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 4 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven