Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5630/GA, 19 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5630/GA

Betreft [Klager]

Datum 19 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 20 november 2019 inhoudende hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 20 december 2019 het beklag ongegrond verklaard (MB-2019-347). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden bij de beslissing klager te degraderen naar het basisprogramma. Het is onjuist dat er sprake is geweest van meervoudig contact met een journalist. Er is niet toegelicht met welke (ex )gedetineerden klager contact zou onderhouden. Voorts heeft klager geen verplichting om arbeid te verrichten, nu hij de AOW-leeftijd heeft bereikt. Dit kan hem daarom niet worden tegengeworpen in het kader van een beslissing tot promoveren of degraderen. Het oordeel van de beklagcommissie, inhoudende dat klager om ‘zichzelf in te zetten voor zijn eigen re-integratie’ ook arbeid dient te verrichten, dwingt klager de facto alsnog arbeid te verrichten. Klager heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft om die reden dan ook geen arbeidsverplichting. Verzocht wordt het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Bij het nemen van een beslissing tot het niet-promoveren van een gedetineerde naar het plusprogramma, dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot niet-promoveren leidt en een kenbare belangenafweging te maken.

Uit de bestreden beslissing van 20 november 2019 blijkt dat klagers gedrag op onderdelen zowel als ‘groen’ als ‘oranje’ is aangemerkt. Bij het ‘oranje’ (dit kan beter-)gedrag is onder andere benoemd dat klager veel contact met (ex-)gedetineerden onderhoudt, waardoor zijn sociale netwerk discutabel is, hij in zijn weigering om arbeid te verrichten volhardt, waardoor hij het dagprogramma niet volledig uitvoert, en hij disciplinair is gestraft en een ordemaatregel (postmaatregel en mediaverbod) heeft gekregen naar aanleiding van meervoudig telefonisch contact met een journalist, waar hij geen toestemming voor had gevraagd. Er is geen sprake van ‘rood’ gedrag, aldus de beslissing.

Contact met (ex-)gedetineerden

De beroepscommissie merkt op dat het onderhouden van veel contact met (ex-)gedetineerden als ‘oranje’ gedrag tegenstrijdig is met het maken van contact met medegedetineerden, dat als goed gedrag is opgenomen in de beslissing. De beroepscommissie begrijpt dat de directeur heeft bedoeld klagers contact met ex-gedetineerden als ‘oranje’ gedrag te kwalificeren. De beroepscommissie is hierover van oordeel dat in de beslissing onvoldoende is geconcretiseerd met welke ex-gedetineerden klager contact onderhoudt, op welke wijze hij dit doet, met welke frequentie dit contact plaatsvindt en waarom deze contacten niet wenselijk zijn. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat klager een discutabel sociaal netwerk heeft.

Weigering arbeid te verrichten

Vast staat dat klager de AOW-leeftijd heeft bereikt. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden, is klager niet tot het verrichten van arbeid verplicht. Hij ontvangt, indien hij niet aan de arbeid deelneemt, een loonvervangende financiële tegemoetkoming ter hoogte van 80% van het basisuurloon. Deze regeling betekent dat voor klager de verplichting tot arbeid vervalt. Van het niet volledig uitvoeren van het dagprogramma is dan ook geen sprake (vergelijk RSJ 2 februari 2015, 14/3322/GA). Nu klager de AOW-leeftijd heeft bereikt, mag zijn weigering deel te nemen aan de arbeid hem niet worden tegengeworpen.

Conclusie

Naar het oordeel van de beroepscommissie is uit het omschreven ‘oranje’ gedrag voor klager – en gelet op het feit dat er geen sprake is van ‘rood’ gedrag, maar wel sprake is van ‘groen’ gedrag – onvoldoende gebleken dat klager niet of onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Daarbij zij opgemerkt dat een enkel strafwaardig feit (de aan klager opgelegde disciplinaire straf) in beginsel geen zelfstandige grond kan zijn voor degradatie (vergelijk RSJ 18 juni 2018, 17/3985/GA en RSJ 25 juli 2019, R-19/2991/GA en R-19/2995/GA). De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de degradatiebeslissing in het licht van het voorgaande ontoereikend is gemotiveerd. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Tegemoetkoming

Klager heeft zes weken in het basisprogramma verbleven. Dit programma vertoont substantiële verschillen met het plusprogramma, waardoor klager nadeel heeft ondervonden. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven