Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7950/GB, 29 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7950/GB

Betreft [klager]

Datum 29 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van[klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 29 mei 2020 beslist klagers deelname aan een penitentiair programma (PP) te beëindigen en hem terug te plaatsen in het huis van bewaring van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 1 september 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 28 mei 2020 is klager, gedurende zijn deelname aan een PP, volgens hem beschoten. Klager heeft hierop contact opgenomen met zijn toezichthouder van de reclassering, waarop klager is ingesloten in het Detentiecentrum (DC) Schiphol, gevolgd door de beëindiging van het PP per 29 mei 2020. Anders dan in de beslissing wordt overwogen, heeft klager niet ingestemd met de beëindiging van zijn PP.

Klager stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat hij is beschoten geen andere negatieve gevolgen met zich zou moeten brengen. Klager heeft zelf blijk gegeven van positief, op resocialisatie gericht, gedrag, door contact te zoeken met zijn toezichthouder. Anders dan verweerder overweegt, is de omstandigheid dat klager het slachtoffer wordt van een strafbaar feit, geen omstandigheid die leidt tot de conclusie dat klager niet geschikt is voor deelname aan een PP.

Verweerder meldt in de beslissing dat het PP is beëindigd in verband met gevaar voor klager en verwijst daarbij naar de regelgeving omtrent algemeen verlof. In het bezwaarschrift is verzocht klager in de gelegenheid te stellen op korte termijn opnieuw deel te laten aan een PP. Uit de beslissing volgt niet dat verweerder op dat verzoek is ingegaan. Dat is van belang, aangezien het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) (in het kader van een advies omtrent de hervatting van het PP op een ander adres) heeft aangegeven dat de dreiging die er mogelijk richting klager is, weggenomen kan worden, indien klager buiten zijn vertrouwde omgeving in een faseringstraject kan worden geplaatst.

Klager leidt uit dit advies af dat het door verweerder aangevoerde veiligheidsbelang niet in de weg staat aan de, in het bezwaarschrift voorgestelde, hervatting van het PP op een ander adres. Dit advies volgt overigens uit een negatieve beslissing van verweerder op klagers verzoek tot deelname aan een PP van 24 augustus 2020.

Standpunt van verweerder

Klager is op 7 mei 2020 gestart met een PP. Op 29 mei 2020 is door de reclassering geadviseerd om klagers deelname aan het PP te beëindigen. Directe aanleiding daartoe was de mededeling van klager aan de reclassering op 28 mei 2020, inhoudende dat hij zou zijn beschoten door bekenden. De reclassering heeft geadviseerd tot beëindiging, niet alleen voor klagers eigen veiligheid, maar ook voor de veiligheid van zijn omgeving en de daaraan gekoppelde onmogelijkheid om toezicht op het programma uit te voeren. Gezien de ernst van het incident is het niet onredelijk of onbegrijpelijk om te concluderen dat sprake is van de, in artikel 4, onder h, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting opgenomen, weigeringsgrond ‘gevaar voor de gedetineerde’. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dient erop toe te zien dat gedetineerden niet door het detentieregime waarin zij verblijven worden blootgesteld aan gevaren die als onverantwoord worden gezien.

Hoewel de bestreden beslissing van 29 mei 2020 klager direct in zijn vrijheden en daarmee ook in zijn belangen heeft getroffen, kan de beslissing, in het licht van de gronden waarop deze is genomen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Dat in de bestreden beslissing niet is ingegaan op het verzoek van klager om op korte termijn opnieuw deel te nemen aan een PP buiten zijn vertrouwde omgeving, is in het licht van de beslissing van 24 augustus 2020 niet onbegrijpelijk. Immers, daarbij is het verzoek van klager om weer deel te nemen aan een PP afgehandeld.

3. De beoordeling

Klager is sinds 20 januari 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden met aftrek, wegens een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 februari 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Op 29 mei 2020 heeft verweerder voor klagers  deelname aan het PP voor zijn eigen veiligheid beëindigd en is hij teruggeplaatst in de gevangenis.

Op 28 mei 2020 heeft klager, tijdens zijn deelname aan het PP, aan de reclassering doorgegeven dat hij was beschoten door bekenden. Verweerder heeft als gevolg hiervan geconcludeerd dat er sprake was van een dreiging jegens klager en klager niet langer geschikt geacht voor deelname aan een PP. Daarbij is ook overwogen dat klagers deelname aan het PP, gelet op het schietincident, gevaar met zich meebracht voor klagers toezichthouder en voor – willekeurige – anderen.

De beslissing van verweerder om, op grond van het voorgaande, te concluderen dat klager niet langer geschikt was voor deelname aan een PP en als gevolg daarvan klagers deelname aan het PP te beëindigen kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat klager stelt niet te hebben ingestemd met de beëindiging van zijn deelname aan het PP doet aan het voorgaande niet af.

De beroepscommissie overweegt voorts dat door verweerder op klagers verzoek om weer deel te mogen nemen aan een PP in een aparte beslissing is beslist op 24 augustus 2020. Dat in de beslissing op bezwaar van 1 september 2020 hierop niet nogmaals is beslist, acht de beroepscommissie dan ook niet onredelijk.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 29 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven