Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5875/GV, 28 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5875/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 28 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 januari 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De afwijzing is gebaseerd op het recidiverisico en het door klager gepleegde delict. Verweerder heeft niet gekeken naar de huidige situatie. De aard van het delict kan geen reden zijn om in het geheel geen verlof te verlenen. Klager wil serieus werken aan zijn terugkeer in de maatschappij. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid. Onduidelijk is in welk opzicht klager zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet aan de afspraken zou hebben gehouden. Klager verblijft in het plusprogramma. Zijn einddatum nadert. Hij heeft nog geen vrijheden mogen genieten.

 

Standpunt van verweerder

Klager neemt sinds 24 januari 2020 deel aan een penitentiair programma (PP). Hij heeft dus geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te verklaren.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Opgemerkt wordt dat klagers gedrag in de inrichting goed is en dat hij tijdens de elf maanden dat zijn voorlopige hechtenis was geschorst niet in aanraking is gekomen met de politie.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ten behoeve van de derde verlofaanvraag negatief geadviseerd, gelet op de aard en omvang van klagers strafzaak (een groot aantal Marktplaats-oplichtingen) en omdat klager nog voorlopig was gehecht.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 1 december 2017 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens witwassen, computervredebreuk en oplichting, en een taakstrafvervangende hechtenis van 40 dagen wegens schuldheling, opzetheling en een gewoonte maken van opzetheling. Vanaf 17 februari 2020 nam klager deel aan een PP. Op 21 mei 2020 is hij in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Het feit dat klager deelnam aan een PP (en op dit moment in vrijheid is gesteld), brengt, anders dan verweerder stelt, volgens vast jurisprudentie van de beroepscommissie niet met zich mee dat klager geen belang heeft bij een beoordeling van het beroep.

Bij de beoordeling daarvan dient vooropgesteld te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat zijn recidiverisico als hoog werd ingeschat en er sprake zou zijn van gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken.

Klagers eerdere verlofaanvragen zijn eveneens afgewezen. De beroepscommissie heeft dit telkens niet onredelijk of onbillijk geacht (respectievelijk RSJ 11 mei 2020, R-19/5300/GA, RSJ 27 januari 2020, R-19/4868/GV en RSJ 20 mei 2020, R-19/5511/GV). In die laatste uitspraak heeft de beroepscommissie echter ook overwogen “dat het belang van de gedetineerde bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder weegt naarmate de einddatum van de detentie nadert”.

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de risico’s ten aanzien van een algemeen verlof zodanig waren dat deze de afwijzing van klagers vierde aanvraag rechtvaardigden. Weliswaar werd klagers recidiverisico als hoog ingeschat, maar in dat verband hecht de beroepscommissie er wel aan om op te merken dat niet werd gevreesd voor letselschade. Klager is (met name) veroordeeld voor oplichtingen. De omvang van zijn strafzaak is zonder meer ernstig, maar onvoldoende duidelijk is welke risico’s een (relatief kortdurend) algemeen verlof in dat opzicht met zich mee zou brengen. Dat klemt temeer, nu klagers einddatum naderde. Tot slot is van belang dat klagers gedrag in de inrichting goed was en klagers voorlopige hechtenis elf maanden geschorst is geweest, zonder dat dit tot incidenten heeft geleid.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal zij volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 28 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven