Nummer R-20/6990/GA
Betreft [klager]
Datum 23 december 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het niet voortvarend optreden van de directeur ten aanzien van klagers verzoek om algemeen verlof (R-2019-000412);
b. het niet voortvarend optreden van de directeur ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking (R-2019-000412);
c. het niet voortvarend optreden van de directeur ten aanzien van klagers deelname aan een penitentiair programma (PP) (R-2019-000412).
De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 11 mei 2020 beklag a gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming van € 50,- toegekend, klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b en beklag c gegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a: klager kan zich niet verenigen met de hoogte van de aan hem toegekende tegemoetkoming van € 50,- en stelt dat een hoger geldbedrag had moeten worden vastgesteld. Aangezien klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, hebben voor hem belangrijke afspraken geen doorgang kunnen vinden. Dat heeft ertoe geleid dat hij zich minder goed kon voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en dat hij na zijn invrijheidstelling onnodig veel tijd heeft moeten steken in het regelen van zaken. Verder is klagers positieve gedrag in de inrichting niet betrokken bij de afwijzing van zijn verlofaanvraag. Aan klager had daarnaast een hogere tegemoetkoming moeten worden toegekend, vanwege de manier waarop zijn aanvraag is afgedaan. De beslissing van de directeur heeft maar liefst twaalf weken op zich laten wachten, zonder dat hiervoor een plausibele verklaring is gegeven.
Beklag b en c: sinds september 2019 heeft klagers casemanager niet voortvarend opgetreden rondom zaken die gaan over het verlenen van vrijheden aan klager.
Standpunt van de directeur
Beklag a en b: van klager mag worden verwacht dat hij afspraken buiten de inrichting pas maakt als zijn verlofaanvraag is goedgekeurd.
Beklag c: klager heeft met zijn casemanager afgesproken om een uitspraak van de beroepscommissie over de beëindiging van zijn deelname aan een PP af te wachten, voordat hij een nieuwe aanvraag tot deelname aan een PP indient.
3. De beoordeling
Beklag a.
De beklagrechter heeft, kort gezegd, het volgende overwogen. De beslissing van de directeur van 23 januari 2020 tot afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof is onvoldoende gemotiveerd. De directeur heeft evenmin gemotiveerd waarom niet binnen acht weken, nadat klager zijn verlofaanvraag had ingediend, een beslissing is genomen. De beklagrechter heeft de tegemoetkoming vastgesteld op € 50,-.
Uit de uitspraak van de beklagrechter volgt niet dat klagers verzoek om algemeen verlof ten onrechte is afgewezen. De beroepscommissie constateert bovendien dat klagers klacht al is gedateerd op 9 december 2019, is ontvangen op het secretariaat van de Commissie van Toezicht op 31 december 2019 en is gericht tegen het onvoldoende voortvarend handelen van zijn casemanager rondom zijn verlofaanvraag. Gelet op deze omstandigheden heeft klager in feite een hogere tegemoetkoming gekregen dan gebruikelijk is. De beroepscommissie kan zich daarom verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Beklag b.
Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan tegen de uitspraak van de beklagrechter een beroepschrift worden ingediend dat met redenen omkleed dient te zijn. Het beroepschrift van klager en de raadsman voldoen niet aan die eis.
Klagers raadsman is bij e-mailbericht van 2 juni 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen een daarvoor gegeven termijn de gronden van het beroep alsnog schriftelijk mede te delen. Van deze mogelijkheid is ten aanzien van beklag b. geen gebruik gemaakt. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep ten aanzien van beklag b.
Beklag c.
De beroepscommissie stelt vast dat de beklagrechter beklag c. gegrond heeft verklaard. Op grond van artikel 69, eerste lid, in verbinding met artikel 68, eerste lid, van de Pbw staat geen beroep open tegen de gegrondverklaring van een beklag. Het ingediende beroep is daarnaast niet gericht tegen het oordeel van de beklagrechter om bij deze gegrondverklaring aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep ten aanzien van beklag c.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep inzake beklag b. en c.
Deze uitspraak is op 23 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter