Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5785/GV, 28 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/5785/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 28 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 januari 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. I.A.C. Cools, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat hij zich tijdens een verlof schuldig zou hebben gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en zich daarmee niet aan de afspraken zou hebben gehouden. Daarnaast zou het recidiverisico als hoog zijn ingeschat. De aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde afwijzingsgronden, namelijk de gestelde vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en de gebleken onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken, konden de afwijzing van klagers algemeen verlof niet dragen. Dat geldt temeer, nu het Openbaar Ministerie (OM) en de politie geen bezwaar hebben tegen verlofverlening.

De strafzaak, naar aanleiding van een voorval in juni 2019, is beëindigd met een beleidssepot. De strafbaarheid zou zijn vastgesteld, maar opportuniteitsredenen leidden tot de keuze om klager niet verder te vervolgen. Gelet hierop kan het voorval niet worden aangemerkt als strafbaar handelen, aangezien het aan de rechter is om vast te stellen of daarvan sprake is. In de risicotaxatie is – vanaf het moment dat klager begint met faseren – een goede maatschappelijke inbedding, zoals huisvesting, dagbesteding en een stabiele financiële situatie, geadviseerd. Door klagers aanhouding en terugplaatsing in een gesloten detentieregime is dit doorkruist. De risicotaxatie is ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd, nu deze niet is gebaseerd op actuele feiten en omstandigheden. Klager verzoekt om een vergoeding van de proceskosten.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft zich, blijkens de inlichtingen van het OM, schuldig gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit. Hij heeft zich daarmee niet gehouden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI), waarbij verloven onderdeel zijn van het detentieregime. Uit de uitgevoerde risicotaxatie blijkt verder dat het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten als hoog wordt ingeschat. De onderhavige beslissing heeft niet het einde van een eventueel traject met vrijheden en/of detentiefasering tot gevolg gehad, aangezien klager bij beslissing van 6 februari 2020 verlof is verleend. De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) voorziet niet in een vergoeding in de proceskosten.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit tijdens de detentie.

Het OM heeft op 9 januari 2020 te kennen gegeven dat klagers overtreding van de Wet wapens en munitie zal worden afgedaan met een beleidssepot. Hoewel een dergelijke overtreding normaliter met een geldboete in de vorm van een strafbeschikking wordt bestraft, is dat niet langer opportuun, omdat het voorval gevolgen heeft gehad voor klagers verloven.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 5 juli 2017 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van vier jaren en vier maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Aansluitend onderging hij een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek, evenals een gevangenisstraf van twee maanden in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 14 juli 2020 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kon in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is in de eerste plaats afgewezen, omdat hij zich tijdens een eerder verleend verlof niet aan de aan het verlof verbonden voorwaarden heeft gehouden. Gedurende zijn verblijf in een ZBBI is hij tijdens het weekendverlof van 21 juni tot en met 23 juni 2019 op een terras gezien met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Als gevolg hiervan is zijn verblijf in de ZBBI bij beslissing van 27 juni 2019 beëindigd en is hij naar een gesloten regime teruggeplaatst. Het OM heeft, blijkens de inlichtingen van 9 januari 2020, de zaak afgedaan met een beleidssepot, omdat het voorval gevolgen heeft gehad voor klagers detentiefasering en de daarbij behorende vrijheden. Het OM achtte het daarom niet opportuun om klager voor deze overtreding van de Wet wapens en munitie te bestraffen met een geldboete in de vorm van een strafbeschikking.

Daarnaast blijkt uit het reclasseringsadvies van 18 oktober 2019 dat het recidiverisico als hoog is ingeschat. Weliswaar moet het recidiverisico volgens het risicotaxatie-instrument als gemiddeld worden beoordeeld, maar het delictverleden van klager, het ontbreken van inkomsten, zijn schuldenproblematiek en de (financiële) zorg voor zijn kinderen vormen risicoverhogende omstandigheden. Uit de risicotaxatie van een GZ-psycholoog van 3 december 2019 blijkt eveneens dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat, vanwege, kort gezegd, het ontbreken van beschermende factoren.

Nu klagers verblijf in een ZBBI vanwege het overtreden van de voorwaarden was beëindigd en klagers recidiverisico als hoog werd ingeschat, kon klagers verzoek om algemeen verlof in redelijkheid worden afgewezen. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b en d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot het verzoek van klagers raadsman om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 28 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door

mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven