Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7572/TB, 22 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7572/TB

    

           

Betreft [klager]

Datum 22 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 15 juli 2020 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 13 november 2020. Het lid drs. A.C. Djadoenath kon niet bij de zitting aanwezig zijn. […], secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is van mening dat hij onterecht vastzit in de tbs. Hij is het niet eens met de plaatsing in de LFPZ en ook niet met de verlenging van de plaatsing.

Bij de zorgconferentie die in 2018 heeft plaatsgevonden was een gedragsneuroloog aanwezig. Mede dankzij hem is het dat klager daarna begeleid verlof heeft gekregen. Zijn problematiek vergt van sociotherapie andere vaardigheden.

Aan klager is verlof toegekend, maar dit wordt niet of nauwelijks gepraktiseerd omdat het team niet weet hoe ze klager in beweging moet krijgen. Tijdens de zorgconferentie is aangegeven dat dient te worden bekeken of de expertise van het personeel ten aanzien van klagers NAH-problematiek verder kan worden vergroot. Onduidelijk is of dit advies is opgevolgd. Is dit niet het geval, dan wordt klager de optimale zorg onthouden en is het de vraag of klagers verblijf in de LFPZ wel verlengd mag worden en of het eventueel niet voor een kortere periode dient te worden verlengd.

Klager is vanuit Veldzicht in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting ingestroomd. Klager ging in Veldzicht op verlof en hij had na zes maanden al onbegeleid verlof. Klager werkte op de manage met paarden en hij ging daar op de fiets naartoe. Klager bezocht ook elke maand zijn moeder.

Indien de instelling met klager op verlof wil gaan, dient klager hiervoor op een andere wijze te worden benaderd dan andere patiënten. Het is niet mogelijk om met klager afspraken te maken. De instelling geeft aan dat zij heeft geprobeerd om het verlof op te starten, maar daarbij is het advies van de neuroloog (gegeven tijdens de zorgconferentie in 2018) niet in acht genomen. Uit de reactie op het beroepschrift van 31 augustus 2020 volgt namelijk dat uit het hertoetsingsadvies volgt dat de kliniek inspanningen heeft verricht om een begeleid verloftraject ten behoeve van klager op te starten, maar dat klager tot op heden eenmaal begeleid verlof heeft gepraktiseerd wegens een gebrek aan samenwerking aan de zijde van klager. Dat is nu juist het punt met klager. Dat is iets dat niet kan worden bereikt en wat niet van klager kan worden gevraagd. Het uitoefenen van verlof is van belang voor de vraag of klager op enig moment kan doorstromen naar een andere locatie. Het uitoefenen van verlof is niet alleen van belang voor klagers kwaliteit van leven, maar ook voor de mogelijkheden.

Niet is gebleken dat de medewerkers van de instelling voldoende zijn getraind om om te gaan met klagers NAH-problematiek. Dit wordt niet bereikt met het enkel volgen van extra educatiemomenten. Klager heeft behoefte aan een andere manier van aansturing.

Op dit moment staat er nog geen nieuwe zorgconferentie gepland. 

 

Standpunt van verweerder

De Pompestichting heeft in haar hertoetsingsadvies van 19 maart 2020 geadviseerd om de LFPZ-status van klager te handhaven. Ook volgt uit advies dat de instelling inspanningen heeft verricht om een begeleid verloftraject ten behoeve van klager op te starten, maar dat klager tot op heden eenmaal begeleid verlof heeft gepraktiseerd wegens een gebrek aan samenwerking aan de zijde van klager. Onafhankelijke pj-rapporteurs en de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) hebben geadviseerd om de LFPZ-status van klager te handhaven. Een op verandering gerichte behandeling achten zij niet zinvol.

Tijdens de zorgconferentie van 9 februari 2018 zijn de deskundigen tot de conclusie gekomen dat een overplaatsing naar een gesloten in NAH-problematiek gespecialiseerde instelling niet als een realistische optie wordt gezien. Het benodigde risicomanagement kan in een dergelijke instelling niet afdoende worden vormgegeven. De huidige instelling voldoet aan hetgeen klager aan beveiliging, zorg en begeleiding nodig heeft. Aan klager wordt de structuur aangeboden die hij nodig heeft en hij volgt een programma dat is afgestemd naar zijn mogelijkheden.

Uit navraag bij de instelling is gebleken dat de leden van klagers behandelteam extra educatiemomenten op het gebied van NAH hebben gevolgd. De deskundigheid van het behandelteam is hierdoor vergroot. Voorts is de problematiek van klager meervoudig, zodat een enkele aansturing op zijn NAH-problematiek niet is aangewezen. Daarnaast zijn stappen gezet in het uitoefenen van begeleid verlof. Er is sinds september gestart met het dubbel begeleid verlof. Het feit dat klager stabiel functioneert en er incidenten uitblijven, duidt erop dat de instelling een passende manier heeft gevonden om met klagers problematiek om te gaan.

Dat klager vindt dat ten onrechte tbs aan hem is opgelegd, valt buiten reikwijdte van onderhavige procedure.

 

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 11 februari 1988 aangevangen.

Klagers tbs is aangevangen in voormalig FPC Veldzicht, nu het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug. Op 11 februari 1988 is klager geplaatst in deze instelling. Bij besluit van 30 maart 1999 is klager geplaatst in een LFPZ-voorziening van voormelde instelling. Klager werd bij besluit van 16 juli 2013 geplaatst in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. 

Bij advies van 22 juni 2020 is door de LAP aangegeven dat in redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is en dat wordt geadviseerd de LFPZ-indicatie voort te zetten.

Klager heeft aangevoerd dat hem ten onrechte tbs is opgelegd, maar dat valt buiten de reikwijdte van dit beroep. Klager kan zijn bezwaren tegen het verlengen van de tbs voorleggen aan de rechter die over die verlenging beslist. In deze procedure gaat het alleen om klagers bezwaren tegen zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Op 25 juli 2017 en 4 augustus 2017 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht, die inhouden dat de longstaystatus dient te worden gehandhaafd.

Het hoofd van de Pompestichting heeft op 19 maart 2020 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Vervolgens heeft de LAP op 22 juni 2020 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is en dat er op dit moment geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGz-voorziening of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden.

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Vooralsnog is niet gebleken dat er redenen zijn om klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinstelling voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de instelling te kort schiet omdat het personeel van de instelling niet voldoende in staat is klager te begeleiden, gegeven het feit dat hij nauwelijks gebruik maakt van zijn verlofmogelijkheden, volgt de beroepscommissie deze stelling niet.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 22 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven