Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2872/GB, 24 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/2872/GB

Betreft: [klager] datum: 24 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 november 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard afgewezen en hem geplaatst in de gevangenis van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht.

2. De feiten
Klager is sedert 19 januari 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam. Op 8 december 2006 is hij geplaatst in de gevangenis van de locatie Dordtse Poorten, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door klager is – voor zover hier van belang – het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing in de b.b.i. Westlinge als volgt toegelicht.
Klager heeft om overplaatsing naar de b.b.i. Westlinge verzocht omdat hij aan alle criteria voldoet om daar te kunnen verblijven. Anders dan de selectiefunctionaris heeft aangevoerd, is klager nimmer uit een Duitse gevangenis ontvlucht. De
selectiefunctionaris verwart klager met zijn oudere broer. Klager heeft ter ondersteuning daarvan een aantal stukken, zijnde afschriften van Duitse justitiële stukken, overgelegd. Ook heeft klager zich niet aan zijn aanhouding willen onttrekken. Klager
is immers aanwezig geweest op de zitting waarin zijn bewaring in verband met het Europese Aanhoudingsbevel werd gevorderd. Alle tijdsmomenten bij elkaar gezien, kan de stelling van de selectiefunctionaris geen stand houden, daarvoor is er te weinig
tijd geweest. Omdat klager volledig heeft meegewerkt, kon de overdrachtsprocedure binnen zes maanden rond komen. Ten voordele van klager spreekt juist dat bij de overdracht aan Duitsland de voorwaarde was verbonden dat hij terug kon keren naar
Nederland
teneinde hier, op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS), de hem opgelegde straf uit te zitten. Klager wil daarom graag geplaatst worden in een b.b.i., zodat hij zich weer kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving
bij zijn gezin.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek ingediend tot plaatsing in een b.b.i. Hij zou in eerste instantie vallen onder het TR-traject. Omdat de RISc-score zodanig laag was, dat er geen gedragsinterventies geïndiceerd waren, komt hij in aanmerking voor het standaard
detentiefaseringstraject. Klager is in Duitsland veroordeeld wegens een drugsdelict. De hem opgelegde gevangenisstraf wordt op basis van de WOTS in Nederland tenuitvoergelegd. Zijn v.i.-datum is op 11 april 2008. De inrichting heeft negatief
geadviseerd
met betrekking tot klagers plaatsing in een minder beveiligde setting. Dat advies is mede tot stand gekomen naar aanleiding van inlichtingen van de politie. Klager is indertijd aangehouden op verzoek van de Duitse autoriteiten in het kader van een
Europees Aanhoudingsbevel. Tijdens het onderzoek bleek dat klager op enig moment wetenschap kreeg van het feit dat hij werd gezocht ter fine van overlevering. Vanaf dat moment heeft hij schuilplaatsen gezocht teneinde zijn aanhouding te voorkomen.
Uiteindelijk kon hij, na toepassing van (ondermeer) telefoontaps worden aangehouden. Bij zijn aanhouding gaf klager een valse naam op. Bij die gelegenheid was hij in het bezit van een Bulgaars paspoort en gebruikte hij een valse Bulgaarse naam.
Daarnaast heeft de politie Rotterdam – Rijnmond aangegeven dat hij zich enige tijd geleden zou hebben onttrokken aan Duitse detentie.

4. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager zich in Duitsland aan een detentie zou hebben onttrokken. Veeleer wordt aannemelijk geacht dat bij de melding van de politie Rotterdam – Rijnmond sprake is geweest van
een persoonsverwisseling met de broer van klager, die, zoals uit de door klager overgelegde stukken naar voren komt, zich in Duitsland enige tijd heeft onttrokken aan zijn detentie. Deze omstandigheid kan daarom geen reden zijn om klager niet te
plaatsen in een b.b.i.
De beroepscommissie acht daarentegen wel aannemelijk dat klager heeft getracht om zich, voorafgaand aan zijn overlevering aan Duitsland, te onttrekken aan die overlevering. Zij vindt daarvoor voldoende grond in het daaromtrent opgemaakte rapport van de
regionale recherche dienst van de politie Rotterdam – Rijnmond van 29 september 2006.

Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (nr. 5042803/00/DJI) kunnen in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i) gedetineerden worden geplaatst die (onder meer) een
beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen. De beroepscommissie acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een zodanig vluchtgevaar of maatschappelijk risico, dat dit een contra-indicatie
zou
opleveren voor plaatsing in een b.b.i. Dit maakt dat de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris onvoldoende is gemotiveerd. Deze beslissing zal daarom worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te
nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven