Nummer R-19/5550/TA
Betreft [klager]
Datum 21 december 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen
a. de maatregel van afdelingsarrest, ingaande op 7 december 2018 en eindigend op 21 december 2018 (K-2018-000578) en
b. de wijze van uitvoering van urinecontroles (K-2018-000579).
De beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 9 december 2019 het beklag onder a. en b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 13 november 2020. Het lid drs. A.C. Djadoenath kon niet bij de zitting aanwezig zijn. […], secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het afdelingsarrest is ten onrechte opgelegd en heeft te lang voortgeduurd. Het afdelingsarrest is opgelegd in verband met een urinecontrole (UC) die als positief is aangemerkt en is beëindigd nadat er een negatieve UC was. De UC op 7 december 2018 was negatief op de premeting. ’s Middags is klager op indicatie wederom een UC aangezegd. Hij heeft meegewerkt maar het zakje van de test was echter al geopend. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de test besmet is geweest. De premeting was positief. Klager betwist uitdrukkelijk het gebruik van middelen. Er is een nieuwe test gedaan, maar ook deze test was al geopend. Klager heeft om een ongeopende test gevraagd, maar die waren niet meer voorradig. Klager had het voordeel van de twijfel moeten krijgen.
Het is aan de instelling om het protocol goed uit te voeren. Dit is niet gebeurd. Daarbij is het aan de instelling om zorg te dragen dat voldoende testen aanwezig zijn. Klager heeft zelfs aangeboden om bloed af te geven. Dit werd geweigerd. Volgens de instelling is de maatregel tevens opgelegd in verband met afwijkend gedrag, dat door klager wordt betwist. De maatregel is uitsluitend opgelegd vanwege de premetingen. Op 12 december 2018 is klager pas een nieuwe UC aangeboden. Dit heeft te lang geduurd. Waarschijnlijk had dit te maken met het opnieuw bestellen van de testen. De premeting vertoonde een licht streepje. Zowel klager als de staf heeft dit gezien. De medische dienst gaf echter aan dat dit streepje te licht was en de test is weer als positief beschouwd. Klagers partner heeft vervolgens met de fabrikant in Frankrijk gebeld en heeft uitgelegd gekregen dat elk streepje, hoe licht dan ook, een negatieve test aangeeft. Klager heeft dit teruggekoppeld aan de instelling met de gegevens van de fabrikant. Hier is niets mee gedaan. Op 15 december 2018 kreeg hij pas opnieuw de kans om een UC te doen. Op 17 december 2018 werd hiervan de uitslag ontvangen en bleek dat er per ongeluk niet getest was op Ritalin. Dit was een fout van de instelling die niet te wijten is aan klager. Hij mocht van de instelling meteen weer een UC doen. Omdat klager dit weigerde (uit boosheid en frustratie over wat er allemaal mis is gegaan) bleef het afdelingsarrest voortduren. Pas vier dagen later kreeg klager de gelegenheid om weer een UC te doen. Deze was negatief en hierna is de maatregel beëindigd. Klager heeft vernomen dat de instelling inmiddels ook niet meer zou werken met de testen van deze fabrikant. Deze testen zijn niet betrouwbaar, temeer omdat na alle zogenaamde premetingen de uiteindelijke lab uitslagen allemaal negatief op Ritalin zijn teruggekomen. Volgens het lab was er geen sprake van Ritalin gebruik. Dit is niet door de instelling betwist. De beklagcommissie heeft hier geen oog voor gehad.
Klagers vriendin werd bedreigd door een vriend van klager. Dit is iemand die ook in de tbs heeft gezeten. Klager ging close om met deze jongen. Klager is, indien deze jongen iets zegt tegen klager, daarvan niet meteen ondersteboven. Klagers vriendin is de bewindvoerder van deze vriend. Hij wil vaak meer geld hebben en door hem wordt dan weleens een bedreiging geuit of gescholden. Wanneer klager hierop rustig reageert, wordt dit als te rustig ervaren door de instelling.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Klager vertoonde ander gedrag. Er was het vermoeden dat sprake was van drugsgebruik. Daarom is bij klager een test op Ritalin gedaan. Klager heeft ook positief gescoord op een test die wel was verpakt. Aan klager is daarom, en mede op grond van zijn gedrag, afdelingsarrest opgelegd. Door het laboratorium is achteraf aangeven dat zij geen positieve meting hadden. Dit kan echter komen door de cut off score. Aan klager kon in redelijkheid de maatregel worden opgelegd en de duur daarvan was ook niet onredelijk. De premeeting gaf aanleiding om beperkende maatregelen op te leggen. De premeeting alleen is echter niet voldoende om maatregelen op te leggen. In het geval van klager was de maatregel mede vanwege zijn gedrag opgelegd.
3. De beoordeling
Beklag inzake a.
In artikel 33 van de Bvt is bepaald dat, indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens deze wet gestelde regels recht heeft, niet is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft, het hoofd van de instelling zodanige beperking niettemin telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan opleggen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Bvt.
Uit de mededeling van het opleggen van de maatregel volgt dat klager op 5 december 2018 bij de staf heeft aangegeven dat klagers vriend hem en zijn partner meermalen heeft bedreigd. Normaal gesproken vertoont klager onrustig en druk gedrag wanneer hij te maken krijgt met stressfactoren. Op 7 december 2018 wordt juist afwijkend gedrag geobserveerd door het behandelteam. Klager stelt zich erg rustig en kalm op. Klager zit in zijn eigen belevingswereld en hij lacht een beetje om zich heen.
Er wordt dan besloten om een UC uit te voeren gericht op het onderzoeken van sporen van methylfenidaat (gebruik van Ritalin). Uit de testen volgt dat klager tweemaal positief scoort op de premeting daarvan. Het gebruik van medicatie die niet is voorgeschreven wordt als mogelijk destabiliserend en daarmee risicovol gezien. De maatregel kan worden opgeheven indien klager inschatbaar is voor het behandelteam en hij negatief scoort op middelengebruik bij een urinedrugsscreening.
De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het opleggen van de maatregel van afdelingsarrest niet onredelijk of onbillijk is. De beroepscommissie acht echter het voortduren van de maatregel na 15 december 2018 wel onredelijk. Uit de stukken volgt dat klager op 12 december 2018 positief heeft gescoord op de Ritalin premeeting. Vervolgens is klager in de dagen erna functioneel in contact met het behandelteam. Klager verblijft grotendeels op zijn kamer en hij is erg vlak in zijn emoties. Op 15 december 2018 wordt bij klager wederom een UC afgenomen. Hierbij worden alleen de reguliere premeeting gedaan en wordt niet getest op Ritalin. Op de reguliere UC scoort klager negatief. De beroepscommissie acht het voortduren van de maatregel na 15 december 2018 niet redelijk en billijk, nu op 15 december 2018 per abuis niet is getest op Ritalin zodat onbekend is hoe klager hierop had gescoord en uit de stukken onvoldoende volgt dat klager op dat moment niet inschatbaar was voor het behandelteam.
De beroepscommissie zal het beroep daarom ten aanzien van het voortduren van de maatregel na 15 december 2018 gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €24,-.
Beklag inzake b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake a. voor zover dit ziet op het voortduren van de maatregel van afdelingsarrest gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €24,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 21 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter