nummer: 07/446/TP
betreft: [klager] datum: 23 mei 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Lieftink, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.J. Lieftink om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 6 februari 2007 verlengd tot en met 6 mei 2007.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 6 mei 2004 van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal
worden verpleegd.
De Minister heeft klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 15 augustus 2005 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in
afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 2 februari 2007 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 6 februari 2007 met drie maanden is verlengd tot en met 6 mei 2007. Klager
is
terzake op 31 januari 2007 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 15 augustus 2007.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op grond van artikel 42 Pm zou klager in ieder geval na een derde van zijn straf geplaatst dienen te worden in een tbs-inrichting. Dit zou dan reeds op 25 augustus 2005 gerealiseerd moeten zijn. Daarbij
komt dat de rechtbank expliciet in haar vonnis heeft opgenomen dat klager binnen twee jaar dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Derhalve had klager volgens het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2004
in ieder geval op 20 mei 2006 in een tbs-inrichting geplaatst moeten zijn. Klager heeft volgens de Fokkens-regeling sinds 25 augustus 2005 recht op plaatsing in een tbs-inrichting dan wel in een forensisch psychiatrisch centrum. In navolging van de
jurisprudentie van het gerechtshof Den Haag van 27 april 2006 inzake de passantentermijn heeft klager reeds na vier maanden recht op plaatsing in een tbs-inrichting. Uit recente uitspraken van de beroepscommissie van 23 juni 2006 en 17 augustus 2006
blijkt dat het capaciteitstekort geen omstandigheid kan zijn als bedoeld in artikel 43 Pm op grond waarvan de wachtlijstdatum voor Fokkens-wachtenden op een latere datum kan worden gesteld. Uit deze uitspraken blijkt expliciet dat de regeling van
artikel 76, tweede lid, Pbw er niet voor bedoeld is om klager langer in onzekerheid te laten omtrent de datum waarop hij op de wachtlijst geplaatst zal worden. Zeker niet als deze beslissing reeds enkele malen is verlengd en er geen andere reden wordt
gegeven dan het capaciteitstekort. Juist voor personen als klager is vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting wenselijk vanuit de noodzaak van behandeling. Klager verkeert in onzekerheid nu er strijd lijkt te bestaan tussen het vonnis van de
rechtbank
en het gedrag van het Ministerie van Justitie jegens hem. Voor klager is onduidelijk wanneer hij in een tbs-inrichting zal worden geplaatst. Klager gaat alleen maar achteruit, hetgeen tot gevolg heeft dat hij zich bij de eerstkomende vordering tot
verlenging van de tbs minder goed kan verdedigen. Verzocht wordt om klager binnen twee maanden te plaatsen in een tbs-inrichting althans de Minister op te dragen om binnen een door de beroepscommissie gestelde termijn een nieuwe beslissing te nemen.
Voorts wordt verzocht om aan klager een schadevergoeding te doen toekomen van € 1.975,= gelet op de termijn van twee jaar zoals bepaald in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2004.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager komt vanaf 15 augustus 2005 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde tbs. Deze datum bepaalt zijn plaats op de wachtlijst voor selectie en plaatsing in een tbs-inrichting. Van het bepalen van een wachtlijstdatum
op
een latere datum dan de Fokkens-datum is in dit geval geen sprake. Van de volgorde van de wachtlijst wordt slechts in zeer bijzondere gevallen afgeweken, namelijk wanneer de psychische conditie van de tbs-gestelde onhoudbaar is en/of van
detentieongeschiktheid kan worden gesproken. De beroepscommissie heeft in 04/2845/TR bepaald dat het voorgaande ook van toepassing is als er een rechterlijk advies omtrent de plaatsing is afgegeven. Vanuit de p.i. waar klager verblijft zijn er geen
signalen van detentieongeschiktheid c.q. sterk verminderde detentiegeschiktheid ontvangen. Dit blijkt ook niet uit het hoorverslag. De aangehaalde jurisprudentie van het gerechtshof Den Haag is in dit geval niet van toepassing. Deze jurisprudentie
heeft
betrekking op de zogenaamde passantentermijn die pas gaat lopen op de ingangsdatum van klagers tbs, te weten 15 augustus 2007. Er is geen aanleiding om klager voorrang te verlenen boven andere wachtenden op een plaats in een tbs-inrichting. Mochten er
van de zijde van de p.i. signalen worden ontvangen die duiden op een dusdanige verslechtering van de psychische conditie van klager dat van detentieongeschiktheid gesproken moet worden dan wordt actie ondernomen om plaatsing met voorrang te realiseren.
Aan het verblijf van klager in een p.i. ligt de titel van de vrijheidsstraf ten grondslag. Het beroep wordt ongegrond geacht.
Uit de medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen van 15 januari 2007 volgt dat het verantwoord is dat klager langer in een p.i. verblijft in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting.
4. De beoordeling
Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog
niet aangevangen.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, in afwijking van het rechterlijk advies overeenkomstig het in artikel 37b, tweede lid, Sr
bepaalde te beslissen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die
reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.
Uit de medische verklaring van 15 januari 2007 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Namens klager is nog verwezen naar het arrest van het gerechtshof Den Haag rolnummer 98/951 van 27 april 2006. De beroepscommissie stelt vast dat het arrest, dat geen kracht van gewijsde heeft, geen betrekking heeft op de duur van de
Fokkens-wachttermijn.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing niet in strijd is met het recht en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting mocht worden verlengd van 6 februari 2007 tot en met 6 mei
2007.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 mei 2007.
secretaris voorzitter