Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2341/TB, 24 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2341/TB

betreft: [klager] datum: 24 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 september 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens de Minister, [...]. Van FPC De Kijvelanden waren tevens aanwezig
[...], hoofd behandeling en [...], hoofd behandelrapportage.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het verzoek van klager om te worden overgeplaatst naar een andere tbs-kliniek afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is aangevangen op 1 juli 2003. Op 31 augustus 2004 is klager geplaatst in de Dr. S. van
Mesdagkliniek (verder: Van Mesdagkliniek). Op 6 september 2005 heeft de Van Mesdagkliniek een verzoek ingediend voor een patiëntenruil. Op 20 september 2005 is klager overgeplaatst naar de FPC De Kijvelanden. Per brief van 17 mei 2006 heeft klager het
vertrouwen opgezegd in de medewerkers van de Kijvelanden. Op 14 juni 2006 is aan klager de maatregel van afdelingsarrest opgelegd in verband met dreiging met geweld om overplaatsing af te dwingen. Op 16 juni 2006 is klager geplaatst op de afdeling voor
intensieve zorg van De Kijvelanden. Op 19 mei en 23 augustus 2006 verzocht klager om overplaatsing naar een andere kliniek. Dit verzoek is op 1 september 2006 afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om overplaatsing omdat binnen De Kijvelanden sprake is van intimidatie en discriminatie. Klager is ten onrechte op een afdeling voor intensieve zorg geplaatst. Hij krijgt niet de
behandeling die hij nodig heeft. Dit alles heeft volgens klager te maken met de toeëigening van een ketting door het personeel. Klager komt niet verder met zijn behandeling. Hij ziet geen enkel perspectief meer. Klager heeft gesproken met het hoofd
behandeling. Er is geprobeerd een lijn uit te zetten. Klager kan niet meer rekenen op de objectiviteit van de inrichting. Klager zou wel behandeld willen worden, maar er kan zich altijd van alles voordoen.
De afdeling Individuele TBS-Zaken van het ministerie van Justitie is door klager op de hoogte gesteld van de problemen in De Kijvelanden. Gelet op de ernst van deze problemen heeft klager om overplaatsing verzocht. Klager meent dat het ministerie van
Justitie over alle gegevens beschikt die nodig zijn voor de Minister om te beslissen klager ambtshalve over te plaatsen. De beslissing van de Minister is onvoldoende onderbouwd. Klager verzoekt de beroepscommssie de ondertekenaar van de beslissing, het
hoofd van de afdeling Individuele TBS-Zaken te wraken.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek om overplaatsing van klager is afgewezen omdat het initiatief daartoe bij de kliniek moet liggen. De Minister heeft geen informatie van de inrichting ontvangen op grond waarvan
overplaatsing wenselijk is. Klager is rekening houdend met de eisen van artikel 11 Bvt, bij besluit van 29 juli 2004 geplaatst in de Van Mesdagkliniek. Klager is aangeboden voor een patiëntenruil vanwege het negatieve effect dat klager had op zijn
medepatiënten. Voor klager zou het passender zijn wanneer hij geplaatst zou kunnen worden op een afdeling met meer persoonlijkheidsgestoorde patiënten die tegenwicht kunnen bieden aan hem. Deze mogelijkheid was op dat moment niet aanwezig in de Van
Mesdagkliniek. Uit de brief van 28 juli 2005 van de Van Mesdagkliniek blijkt dat de wens van klager tot overplaatsing naar een andere kliniek aansluit bij de pathologie van klager van waaruit hij zijn behandeling (nog steeds) vermijdt. Het nieuwe
verzoek van klager om overplaatsing moet in het verlengde hiervan worden bezien. Uit de incidenten die aanleiding gaven tot de op 14 en 16 juni 2006 getroffen maatregelen kan worden afgeleid dat klager volhardt in zijn wens (eis) tot overplaatsing en
deze kracht bijzet door middel van onoirbaar gedrag. Het is niet in het belang van de behandeling van klager om hieraan toe te geven. Daarbij komt dat het in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting niet verstandig is om de wensen in te
willigen van patiënten die zich schuldig maken aan onoirbare gedragingen om deze wensen kracht bij te zetten. Het feit dat de behandeling thans vertraging ondervindt is een gevolg van zijn eigen handelwijze en kan ook om die reden geen aanleiding zijn
tot de door hem gewenste overplaatsing. Een overplaatsing van klager is alleen mogelijk indien daarvoor extra argumenten worden aangedragen. Nu is er voorzichtig een start gemaakt met de behandeling.

Het hoofd behandeling heeft ter zitting het volgende verklaard. Recentelijk heeft er een goed gesprek met klager plaatsgevonden en zijn er afspraken gemaakt om te beginnen met een behandeling; klager heeft dit ter zitting bevestigd. Klager heeft
volgens
het hoofd behandeling moeite om personen te vertrouwen. Er zijn nu wel behandelafspraken gemaakt. Na een overplaatsing naar een andere kliniek begint het weer opnieuw.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Door klager zijn geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Minister in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen. Uit de stukken komt naar voren dat bij klager sprake is van
vermijden van behandeling, voortvloeiend uit zijn pathologie. Ter zitting is gebleken dat de inrichting en klager tot afspraken zijn gekomen voor een behandeling. Een overplaatsing naar een andere kliniek zou deze positieve ontwikkeling onnodig
doorkruisen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en prof.mr. C.Kelk, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 24 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven