Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0354/TA, 23 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/354/TA

betreft: [klager] datum: 23 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W. Ebbink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak, waarop als datum van uitspraak is vermeld 12 december 2007, van de beklagcommissie bij de tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Ebbink.

Namens het hoofd van de inrichting is schriftelijk meegedeeld dat (de vertegenwoordiger van) het hoofd van de inrichting niet ter zitting zal verschijnen en is schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het aan klager met ingang van 27 december 2005 opgelegde afdelingsarrest.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag is ingediend op 4 januari 2006. Klager heeft ruim een jaar later kennis kunnen nemen van de uitspraak van de beklagcommissie. Op deze manier heeft het beklagrecht geen zin meer en wordt een papieren tijger. Er is meerdere keren aan de bel
getrokken bij de beklagcommissie. In de zomer van 2006 is de behandeling van de zaak door de beklagcommissie aangehouden voor een verklaring van de huisarts. Die verklaring is echter na drie à vier dagen ontvangen en de inrichting heeft daar binnen
twee
maanden op gereageerd. Er wordt vanuit gegaan dat nadien de beklagcommissie geen nader onderzoek meer heeft verricht.
Klager heeft het altijd direct gemeld wanneer hem medicatie werd voorgeschreven. Gebleken is echter dat dit niet altijd geregistreerd is. Klager kan daar niets aan doen. Ook in december 2005 heeft hij gemeld dat hem paracetamol met codeïne was
voorgeschreven. Bij iedere urinecontrole geeft klager aan welke medicatie hij gebruikt heeft. Hij heeft in april 2006, nadat zijn moeder was overleden, heroïne gebruikt maar daarna niet meer. Dit gebruik van heroïne heeft niet geleid tot oplegging van
een maatregel.
In de UDS-uitslag van 19 december 2005 staat alleen vermeld dat er opiaten zijn aangetroffen en niet of dit morfine, heroïne of codeïne betreft. Uit het bevestigingsonderzoek van februari 2006 kon dit wel worden opgemaakt. In december 2005 heeft er
geen
bevestigingsonderzoek plaatsgevonden. Niet vast is komen staan dat de positieve score niet toe te schrijven is aan het gebruik van codeïne en toe te schrijven zou zijn aan het gebruik van heroïne.
In verband met de verdenking dat hij in het bezit zou zijn van een mobiele telefoon en in verband met het aantreffen van videobanden is klager teruggeplaatst in de inrichting. Hij verblijft sinds 22 mei 2006 weer op De Blink. In februari 2006 was er
wederom sprake van een positieve score op opiaten. In de wettelijke aantekeningen heeft klager gelezen dat hij op 30 mei 2006 weer een positieve score had op opiaten maar dit resultaat is hem nooit meegedeeld. Klager heeft met de huisarts gesproken
over
de problemen die hij zou kunnen krijgen bij het gebruik van codeïne maar de huisarts vond het noodzakelijk om hem paracetamol met codeïne voor te schrijven om de pijn zo goed mogelijk te bestrijden. De medicatie is hem ook al eerder voorgeschreven door
de inrichtingsarts. Het personeel heeft telkens gemeld dat er sprake was van het gebruiken van medicatie met codeïne.
Het is mogelijk om zodanig te controleren op opiaten dat het verschil wordt aangegeven tussen de verschillende opiaten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Uit de urine drugscreening (UDS)-uitslag van 19 december 2005 is gebleken dat klager positief scoorde op opiaten en is klager naar aanleiding van deze uitslag de maatregel van afdelingsarrest opgelegd. Op 22 november 2005 is klager eveneens positief
getest. Ook hierbij gaf hij aan dat de door de huisarts voorschreven medicatie, paracetamol met codeïne, de boosdoener was. Op dit monster is een spectrumonderzoek verricht. Hieruit bleek dat de sporen in zijn urine morfine/heroïne betroffen. Met
klager
is destijds besproken dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is om schone urine in te leveren en dat hij moet voorkomen medicatie te nemen, waarvan hij weet dat deze van invloed kan zijn op zijn UDS-uitslag. Klagers argument dat de UDS-uitslag van 19
december 2005 onbewust door inname van paracetamol met codeïne is beïnvloed wordt niet aannemelijk geacht. Temeer omdat klager ook in een eerder stadium, te weten op 15 juli 2004, het gebruik van paracetamol met codeïne reeds als verklaring heeft
gebruikt voor een positieve UDS-uitslag.
Nog opgemerkt wordt dat de lange rechtsgang van het onderhavige beklag c.q. beroep niets afdoet aan de redelijkheid van de maatregel.

3. De beoordeling
In artikel 68, eerste lid, Bvt wordt vermeld dat de beklagcommissie binnen een termijn van vier weken uitspraak doet, welke termijn in bijzondere omstandigheden met ten hoogste vier weken kan worden verlengd.
Klager heeft op 4 januari 2006 beklag ingediend. Dit beklag is ter zitting van 4 augustus 2006 door de beklagcommissie behandeld en aangehouden voor een nadere verklaring van klagers huisarts. Op 7 augustus 2006 is de verklaring van de huisarts aan de
beklagcommissie gezonden.
Op 29 november 2006 volgde een nadere reactie van het hoofd van de inrichting.
De beslissing van de beklagcommissie is klager vervolgens pas op 12 februari 2007, ruim een jaar na het indienen van het beklag, toegezonden.
De beroepscommissie overweegt dat de wetgever weliswaar geen rechtsgevolgen aan overschrijding van de in artikel 68 Bvt vermelde termijn heeft verbonden, maar acht het van belang en zeer wenselijk dat zo mogelijk eerder dan hiervoor vermeld wordt
beslist op een beklag en dat alle bij de procedure betrokkenen zich daartoe inspannen.

De beroepscommissie overweegt voorts dat vast is komen staan dat de inrichting klagers medicatiegebruik onzorgvuldig heeft geregistreerd en dat ten aanzien van de UDS van 19 december 2005 geen spectrumonderzoek heeft plaatsgevonden. Hoewel klager ook
enige onduidelijkheid kan worden verweten, ligt naar het oordeel van de beroepscommissie de hoofdverantwoordelijkheid voor de gegeven problemen rond het medicijngebruik van klager bij de inrichting. Temeer nu klager al eerder een positief resultaat op
opiaten heeft behaald en hij deze score eerder aan het gebruik van medicatie met codeïne heeft toegeschreven, had de inrichting het medicijngebruik zorgvuldiger dienen te registreren en dienen te laten onderzoeken of de positieve score op opiaten wel
of
niet toe te schrijven was aan het gebruik van codeïne. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
De beroepscommissie acht onvoldoende termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven