Nummer R-20/7451/GB
Betreft [klager] Datum 14 december 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 1 juli 2020 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. P. van de Kerkhof, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager voldoet aan de voorwaarden voor detentiefasering en zijn verzoek is dan ook ten onrechte om drie redenen afgewezen. De eerste reden is dat de reclassering klagers verblijfadres heeft afgekeurd, omdat de reclassering een afstand hanteert van vijf kilometer vanaf het woonadres van het slachtoffer. Klager woont op een ruime 1750 meter afstand van het oorspronkelijke woonadres van het slachtoffer. De reclassering heeft klagers verblijfadres echter wel geschikt bevonden voor elektronische controle (EC). Klagers voorlopige hechtenis is – onder dezelfde omstandigheden – eerder wel geschorst met EC en er is toen niet gebleken dat er een risico voor het slachtoffer is geweest. Klager heeft tijdens zijn schorsing de voorwaarden met betrekking tot het locatieverbod niet overtreden, omdat er destijds geen locatieverbod als schorsingsvoorwaarde was opgelegd. Klager verzoekt daartoe de schorsingsbeslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan het dossier toe te voegen en bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Er is niet gebleken dat klager op enig moment direct of indirect contact heeft gehad dan wel in de nabijheid van het slachtoffer is geweest tijdens zijn schorsing. Voor zover verweerder zich bij de beoordeling van klagers verzoek heeft gebaseerd op informatie van de reclassering, is deze informatie onjuist gebleken en is deze onjuiste informatie dus onterecht mede ten grondslag gelegd aan de bestreden beslissing.
Klager beschikt – indien noodzakelijk – over een alternatief verblijfadres, maar heeft dit in onderhavige aanvraag niet naar voren gebracht, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een afkeuring van zijn verblijfadres. Klager zal zijn alternatieve verblijfadres bij een nieuwe aanvraag voor deelname aan een stapeltraject naar voren brengen.
Klager heeft zijn casemanager gevraagd om te controleren of het woonadres van het slachtoffer nog ongewijzigd is, omdat er een mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer inmiddels niet meer in de gemeente Tilburg woont. Het is klager niet gebleken of verweerder dit is nagegaan en dit in de besluitvorming heeft meegenomen.
De tweede reden ziet op het feit dat de geïndiceerde behandeling nog niet zou zijn gestart. Vanaf begin juni 2020 is de behandeling echter gestart via Fivoor. Klager heeft inmiddels meerdere afspraken gehad en heeft steeds kenbaar gemaakt dat hij aan behandeling wil meewerken. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing was klager dus ongeveer één maand bezig met de behandeling. Ten onrechte staat er in de bestreden beslissing vermeld dat klager nog niet met de behandeling was gestart. In verweerders reactie op het beroepschrift wordt vervolgens vermeld dat klagers behandeling inmiddels is gestopt. Van belang daarbij is dat klagers behandeling op initiatief van de behandelaar is gestopt. Klager is steeds op afspraken verschenen en heeft meegewerkt aan de behandelingen, ondanks dat hij kennelijk niet over het delict wilde praten.
Tot slot vormde het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) een reden om klagers verzoek af te wijzen. Hoewel klager van het negatieve advies van het OM nog geen kennis heeft kunnen nemen, heeft klager van zijn casemanager begrepen dat de politie positief heeft geadviseerd. Indien dat het geval is, dan sluit het advies van het OM niet aan bij de andere adviezen. Te vaak wordt een OM advies klakkeloos gevolgd – zo ook nu door de vrijhedencommissie (VC) – terwijl er het nodige valt af te dingen op de inhoud van het OM-advies. Zo stelt het OM in zijn advies bijvoorbeeld dat het slachtoffer zich ten gevolge van het handelen van klager genoodzaakt heeft gezien seksuele handelingen te verrichten met vrienden van klager, terwijl er geen andere verdachten zijn vervolgd en dat dus niet is aangetoond. Verder lijkt klagers bereidheid tot begeleiding volgens het OM te zijn ingegeven door zijn wens tot verlof, terwijl onduidelijk is waaruit dat blijkt, nu uit het selectieadvies juist volgt dat klagers gedrag over het algemeen positief is en hij overal aan meewerkt.
Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat klagers voorlopige hechtenis in eerste aanleg bijna tien maanden geschorst is geweest. Klager verbleef gedurende deze periode op zijn woonadres in Tilburg, zodat het argument dat het onwenselijk is dat hij zich in Tilburg ophoudt niet aan de orde is. Aan een eventueel verblijf van klager in de gemeente Tilburg kunnen bovendien voorwaarden worden verbonden. Klager is een jongvolwassene zonder eerdere veroordelingen. Klager heeft medewerking verleend aan alle trajecten en is daartoe ook gemotiveerd gebleken. Klagers gedrag tijdens zijn detentie zou een verdere detentiefasering in een ZBBI rechtvaardigen. Klagers ZBBI-datum was 23 mei 2020 en naarmate de einddatum van klagers detentie nadert, dient meer gewicht aan zijn resocialisatie te worden toegekend. Zonder een kans om te resocialiseren is de vrees reëel dat hij alleen maar slechter uit detentie komt.
Op 3 november 2020 heeft verweerder gereageerd op het beroepschrift van 7 juli 2020. In de tussenliggende periode van vier maanden is klager niet gefaseerd en is hij in afwachting geweest van een uitspraak op zijn beroep. Op deze manier kan niet worden gesproken van een effectief rechtsmiddel tegen een negatieve beslissing. Inhoudelijk gezien heeft verweerder in zijn reactie op het beroepschrift verschillende stukken toegestuurd die bij het nemen van de bestreden beslissing geen rol hebben gespeeld, omdat die stukken toen nog niet beschikbaar waren. Het is de vraag in hoeverre dat nu nog zou moeten meewegen.
Verweerder stelt dat het van belang is dat klager kan resocialiseren. Klager onderschrijft dit standpunt, nu dit ook uit de wet voortvloeit. Ondanks klagers lange detentie is er nog helemaal niets gedaan aan zijn resocialisatie, terwijl de einddatum van zijn detentie op 21 april 2021 is gesteld. Alle aanvragen van klager met betrekking tot detentiefasering worden afgewezen. Het komt erop neer dat klager gedurende zijn detentie steeds in een gesloten regime heeft gezeten en na het uitzitten van zijn straf in vrijheid wordt gesteld.
De bestreden beslissing is ten onrechte niet ondertekend, berust op onjuiste gronden dan wel is onvoldoende gemotiveerd. Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming.
Standpunt van verweerder
De directeur van de PI Vught heeft zich in zijn advies aangesloten bij het advies van het OM. De reclassering hanteert een minimale afstand van vijf kilometer tussen het woonadres van klager en het woonadres van het slachtoffer en dit is dan ook de afstand op basis waarvan de beslissing tot geschiktheid van het verlofadres wordt beoordeeld. Het Informatiepunt Detentieverloop heeft kenbaar gemaakt dat het slachtoffer op het bij de reclassering bekende adres staat ingeschreven.
Klager is van 3 juni 2020 tot 13 oktober 2020 bij Fivoor onder behandeling geweest. Deze behandeling is gestopt, nu klager niet over zijn delict wil spreken en de behandelaar klager daarom niet behandelbaar acht. Het is van belang dat klager tijdens zijn detentie kan resocialiseren. Dit hangt grotendeels van factoren af die hij zelf in de hand heeft. Nu klagers einddatum momenteel op 21 april 2021 is vastgesteld, is er nog tijd om stappen in de goede richting te zetten.
Ten aanzien van de ondertekening van de bestreden beslissing merkt verweerder op dat de bestreden beslissing elektronisch is aangemaakt en de handtekening daarom een elektronische handtekening is.
3. De beoordeling
Klager is, na een schorsing gedurende negen en een halve maand van de voorlopige hechtenis, sinds 18 december 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van veertig maanden met aftrek, wegens verkrachting, meermalen gepleegd, in eendaadse samenloop gepleegd met ontuchtige handelingen, begaan met een minderjarige, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod is opgelegd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 21 april 2021.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:
- die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
- aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
- die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
- die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en
- die zijn gepromoveerd.
Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.
Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet beschikt over een aanvaardbaar verlof /verblijfadres, er nog geen start is gemaakt met de geïndiceerde behandeling en het OM nadrukkelijk negatief heeft geadviseerd.
Klager is een zogeheten first offender en zijn gedrag in de inrichting is goed.
Uit het dossier blijkt dat de politie positief heeft geadviseerd, mits er sprake is van een contactverbod met het slachtoffer en een locatiegebod en het toezicht hierop door middel van EC plaatsvindt. Het OM en de VC hebben negatief geadviseerd. Uit het door verweerder overgelegde deeladvies EC van de reclassering blijkt dat het gewenste locatieverbod – ondanks dat het voorgenomen verlof-/verblijfadres technisch in orde is – niet haalbaar is, nu er een minimale afstand van vijf kilometer tussen het voorgenomen verlof-/verblijfadres en de woning van het slachtoffer dient te worden gehanteerd, om het slachtoffer door middel van politieopvolging bescherming te kunnen garanderen. Klagers verlof-/verblijfadres bevindt zich op nog geen twee kilometer afstand van de woning van het slachtoffer. Klagers stelling dat het slachtoffer inmiddels mogelijk naar een andere gemeente verhuisd zou zijn, vindt geen steun in het dossier.
De beroepscommissie is van oordeel dat het belang van het slachtoffer, mede in het licht van de aard en de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld, zich thans verzet tegen het verlenen van vrijheden op het door klager aangedragen verlof-/verblijfadres.
Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn waarbinnen verweerder heeft gereageerd op het ingestelde beroep, merkt de beroepscommissie op dat zij het wenselijk acht dat in beroep voortvarend wordt gehandeld en gereageerd, maar dat de wet hieraan geen termijn stelt en ook geen consequenties verbindt.
Nu klager (voor zover in deze procedure bekend) niet over een aanvaardbaar verlof /verblijfadres beschikt, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.
secretaris voorzitter