Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7500/TB, 7 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7500/TB

Betreft [klager]

Datum 7 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 juli 2020 beslist klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.

Klagers raadsvrouw, mr. W.C. Alberts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wenst te worden geplaatst in FPC de Kijvelanden (hierna: de Kijvelanden) in verband met zijn netwerk. Ten onrechte wordt aangenomen dat klager pas in het beroep zijn voorkeur zou hebben kenbaar gemaakt om daar te worden geplaatst. Op 2 juli 2020 kreeg klager te horen dat hij was aangemeld bij de Kijvelanden en bij FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: Van Mesdag). Omdat hij was aangemeld bij de instelling van zijn voorkeur en dit qua regiobinding de aangewezen instelling betreft, mocht klager ervan uitgaan dat erop zou worden ingezet dat hij daar geplaatst zou worden, behalve in het geval van behandelinhoudelijke contra-indicaties. Bovendien volgt uit de brief van 11 juli 2018 van een neuroloog van de Polikliniek voor Epilepsie te Amsterdam dat zijn moeder, het belangrijkste lid van zijn netwerk, niet in staat is een dergelijke afstand te kunnen afleggen. Uit die brief blijkt duidelijk dat klagers moeder intensieve zorg en begeleiding nodig heeft. Klagers moeder is erg belangrijk voor klager. Klager heeft dagelijks telefonisch contact met haar en in de toekomst wenst hij zijn verlof in te zetten om bij haar op bezoek te gaan. Wanneer hij in Groningen wordt geplaatst, is dat niet mogelijk. De rest van klagers familie woont ook in Amsterdam. Als klager langer moet wachten voordat hij in de Kijvelanden kan worden geplaatst, vindt hij dit geen probleem.

Conform het Beleidskader plaatsing TBS dwang is zorgverlening in de regio leidend, omdat dit de optimale omstandigheden biedt voor een resocialisatietraject. Er zijn geen contra-indicaties voor plaatsing buiten de regio. Er wordt enkel, zonder nadere onderbouwing, gesteld dat er op korte termijn geen plek zou zijn in de Kijvelanden. Bovendien volgt uit de beslissing niet dat is gekeken naar qua afstand het eerstvolgende FPC.

Standpunt van verweerder

Uit de indicatiestelling van 2 juni 2020 blijkt dat klager is geïndiceerd voor opname op een individueel gerichte, kleinschalige afdeling voor psychiatrisch kwetsbare mensen, omdat sprake is van een zwak intellectueel niveau. Ten aanzien van het beveiligingsniveau is klager voor een FPC geïndiceerd in verband met zijn hulpverleningsgeschiedenis met geweldpleging naar een medepatiënt, eerdere geweldplegingen, gedragsproblemen tijdens voorgaande klinische behandeling en detentie, en het weigeren van medicatie.

Slechts een beperkt aantal FPC’s is toegerust op de zorg van zwakbegaafde patiënten, namelijk FPC de Rooyse Wissel (hierna: de Rooyse Wissel), de Kijvelanden en Van Mesdag. Plaatsing in de Rooyse Wissel en de Kijvelanden is geen optie. De maximumcapaciteit van deze instellingen is momenteel bereikt. De wachttijd voor plaatsing in de voormelde instellingen bedraagt een aantal maanden. Gelet op het feit dat klager al enige tijd als passant in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad verbleef en voor de Rooyse Wissel en de Kijvelanden een aanzienlijke wachttijd geldt, zou een eventuele plaatsing in een van deze klinieken een vertraging van zijn behandeling opleveren. Dat staat haaks op het gegeven dat naar een zo kort mogelijke behandelduur wordt gestreefd. Overigens blijkt – anders dan de advocaat stelt – uit de beschikbare stukken niet dat klager op voorhand zijn voorkeur voor de Kijvelanden kenbaar heeft gemaakt. Dat betekent dat klagers voorkeur pas in het beroepschrift naar voren is gekomen.

In de Van Mesdag was als eerste plek voor klager. Hoewel de Minister begrijpt dat klager de voorkeur heeft om zo dicht mogelijk bij zijn sociale netwerk te worden geplaatst, prevaleert in onderhavig geval het belang om zo snel mogelijk met de behandeling te starten boven zijn voorkeur voor plaatsing in de Kijvelanden. Dit is ook in lijn met de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 20 december 2007, 07/2191/TB). In de loop van de behandeling zal de Van Mesdag bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn netwerk daarbij wordt betrokken.

3. De beoordeling

Aan klager is op 10 augustus 2017 bij onherroepelijk geworden uitspraak – onder meer – de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. De tbs met voorwaarden is op 10 september 2019 verlengd voor de duur van twee jaar. Op 6 februari 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de tbs met voorwaarden omgezet in een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Het uitgangspunt van het Beleidskader plaatsing TBS dwang 17 oktober 2019 is dat een ter beschikking gestelde in een instelling binnen zijn eigen regio wordt geplaatst, tenzij sprake is van een contra-indicatie.

Uit de inlichtingen van verweerder komt naar voren dat, gelet op de indicatiestelling, slechts een beperkt aantal FPC´s zijn toegerust voor de zorg die klager behoeft, namelijk de Rooyse Wissel, de Kijvelanden en Van Mesdag. Nu de maximumcapaciteit van de Rooyse Wissel en de Kijvelanden ten tijde van het nemen van de beslissing was bereikt en de wachttijd voor plaatsing in voormelde instellingen een aantal maanden bedroeg, heeft verweerder – nu klager al enige tijd als passant in het PPC verbleef – beslist klager in Van Mesdag te plaatsen, omdat daar als eerste plek was voor klager.

Indien rekening zou worden gehouden met de regionale voorkeur van klager, zou dit er toe leiden dat klager langer als passant in het PPC zou verblijven. Het belang dat tbs-gestelden zo snel mogelijk worden geplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen weegt daarom in de regel zwaarder dan de regionale voorkeur.

De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat klagers moeder fysiek beperkt is waardoor zij klager –naar verwachting- moeilijk zal kunnen bezoeken. Echter, ten tijde van het bestreden besluit is (nog) niet gebleken van een, uit het oogpunt van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in de Kijvelanden ten behoeve van bezoekmogelijkheden van zijn familie, dat dit dient te prevaleren boven het belang van een plaatsing van klager in de Van Mesdag. Het is aan de instelling om te bepalen in hoeverre en de wijze waarop het in het kader van klagers behandeling van belang is dat zijn familie daarbij wordt betrokken. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven