Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7244/GB, 14 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7244/GB             

           

Betreft [klager]            Datum 14 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 10 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.J. Stronks, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn opvolgend raadsvrouw mr. F. van Baarlen en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat er een reden is om aan te nemen dat er een ernstige verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden als hem wordt toegestaan deel te nemen aan een PP. Zo betwist hij ook dat er een reden is om aan te nemen dat een verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, drugsgebruik of een poging tot invoer van contrabande. Klager heeft zich – mede naar aanleiding van gesprekken met zijn familie – tijdens zijn detentie meer en meer gerealiseerd dat zijn leven voorafgaand aan zijn detentie in het teken stond van alcoholgebruik en hij is ervan overtuigd dat hij niet in zijn oude patroon zal vervallen.

Klager heeft tijdens zijn detentie geen signalen afgegeven dat hij behoefte zou hebben aan alcohol dan wel aan andersoortige verslavende middelen. Klagers familie heeft toegezegd hem op dit punt scherp in de gaten te zullen houden. De in de bestreden beslissing vermelde gegevens over klagers misbruik van middelen zijn vanwege het tijdsverloop achterhaald. De in de bestreden beslissing opgenomen opmerking dat onbekend is of er bij klager heden ten dage nog sprake is van een alcoholverslaving, is onvoldoende (concreet) om als onderbouwing voor de afwijzing van deelname aan een PP te dienen.

Van een gevaar voor maatschappelijke onrust is geen sprake, nu er voor een van de zedenzaken destijds geen uitgebreide landelijke media-aandacht is geweest. Bovendien is het enorme tijdsverloop sindsdien een extra reden om aan te nemen dat het met de media-aandacht wel mee zal vallen, nog los van het feit dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor secundaire victimisatie van het slachtoffer.

Klager heeft inmiddels een nieuw verlofadres gevonden dat buiten een straal van vijf kilometer rondom de woonomgeving van de slachtoffers is gelegen. Klagers nieuwe verlofadres ligt – tezamen met een nieuwe aanvraag voor deelname aan een PP (inmiddels Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting) – ter beoordeling aan verweerder voor. Klager verzoekt deze nieuwe gegevens bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken.

Uit het selectieadvies blijkt dat een van de slachtoffers geen wensen kenbaar heeft gemaakt met betrekking tot het aan klager verlenen van vrijheden. Dit slachtoffer heeft dus niet nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het aan klager verlenen van vrijheden. Van het andere slachtoffer zijn blijkbaar geen wensen bekend, nu de politie het woonadres van dit slachtoffer geheim houdt en dit ook geheim wenst te houden, zodat dit slachtoffer kennelijk niet benaderd kon worden met de vraag of zij wensen heeft met betrekking tot het aan klager verlenen van vrijheden. Het kan klager niet worden tegengeworpen dat dit slachtoffer niet in de gelegenheid is gesteld om haar wensen kenbaar te maken. Het is voor klager onduidelijk op grond waarvan het feit dat dit slachtoffer geen wensen kenbaar heeft gemaakt in zijn nadeel wordt uitgelegd. Het feit dat één van de slachtoffers kennelijk binnen een straal van vijf kilometer van klagers aanvankelijk opgegeven woonadres woont, had niet doorslaggevend mogen zijn bij de beoordeling van zijn aanvraag. Er moeten concrete, uitdrukkelijke wensen of verzoeken van de slachtoffers ten grondslag liggen aan het inperken van klagers vrijheden.

Klager is bereid zich te houden aan de door de reclassering gestelde voorwaarden. Klager merkt hierbij op dat het door de reclassering voorgestelde locatieverbod met een straal van vijf kilometer rondom de woning van de slachtoffers ook in die zin aangevuld kan worden dat klager vanaf zijn eigen woning een vaste route volgt om zijn boodschappen te kunnen doen of om naar zijn werk te kunnen gaan. Klager had zich reeds akkoord verklaard met controle door middel van een GPS-enkelband. Inmiddels kan ook aan het locatieverbod worden voldaan door klager op zijn nieuwe verlofadres te laten verblijven.

Klager verzoekt een e-mail van 5 juni 2020 aan het dossier toe te voegen en bij de beoordeling van het beroep te betrekken. De e-mail is afkomstig van klagers casemanager en houdt (onder meer) in dat de vrijhedencommissie (VC) positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Dit standpunt van de VC staat haaks op hetgeen in de bestreden beslissing omtrent het standpunt van de VC is opgenomen. Op basis van de inhoud van deze e-mail mocht klager erop vertrouwen dat de VC geen blokkade zou opwerpen voor zijn deelname aan een PP. De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd, nu niet blijkt op grond waarvan de VC haar oordeel heeft bijgesteld. Daarnaast moeten aan de motivering van de bestreden beslissing extra eisen worden gesteld, nu de reclassering en het OM positief hadden geadviseerd. Voorts is er sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, nu klager op basis van de inhoud van de e-mail van 5 juni 2020 erop mocht vertrouwen dat de VC positief zou adviseren omtrent klagers deelname aan een PP.

Klager verzoekt bij een gegrondverklaring van het beroep om de nieuwe aanvraag voor deelname aan een PP – onder aanpassing van de voorwaarden of zo nodig met het nieuwe verlofadres – alsnog goed te keuren. Klager wenst te worden gehoord.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan een PP. Hij beschikt niet over een aanvaardbaar verlofadres. De politie heeft aangegeven dat er maatschappelijke onrust kan ontstaan en er een ongewenste slachtofferconfrontatie kan plaatsvinden, omdat een van de slachtoffers binnen een straal van vijf kilometer van klagers verlofadres woont.

Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert positief onder de voorwaarden van het opleggen van een contactverbod (direct en indirect) met de slachtoffers, een locatieverbod – te controleren door middel van elektronische controle (EC) – van een straal van vijf kilometer rondom de woonomgeving van de slachtoffers en een locatiegebod met avondklok. Laatstgenoemde voorwaarde kan klager niet worden opgelegd, omdat één van de slachtoffers binnen een straal van vijf kilometer van klagers verlofadres woont.

In de bestreden beslissing staat per abuis vermeld dat de VC negatief heeft geadviseerd. Het maakt de uitkomst van de bestreden beslissing echter niet anders, omdat de adviezen van de politie en het OM in dezen zwaarder wegen. Nu klager geen aanvaardbaar verblijfadres heeft, als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder e, van de Penitentiaire maatregel (Pm), kan de afwijzing van het verzoek niet als onredelijk worden aangemerkt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 18 mei 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens een verkrachting in 2001 en wegens een poging tot verkrachting en opzettelijke vrijheidsberoving in 2016. Daarnaast is aan klager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van €42.979,70. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 12 mei 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Het verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen, vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verblijfadres en het gegeven dat de reclassering klagers recidiverisico op zedendelicten als matig tot hoog inschat.

Klager heeft één keer incidenteel verlof genoten en hij functioneert goed op de extra zorgvoorziening (EZV). Uit het dossier blijkt dat de VC van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP en dat de reclassering elektronische controle (EC) uitvoerbaar acht. Het OM adviseert ook positief ten aanzien van klagers verzoek, mits er een contactverbod (direct en indirect) met de slachtoffers wordt opgelegd, er een locatieverbod – te controleren door middel van EC – van een straal van vijf kilometer rondom de woonomgeving van de slachtoffers wordt opgelegd en er een locatiegebod met avondklok wordt opgelegd.

De politie acht het locatieverbod en het contactverbod echter niet uitvoerbaar, omdat klagers verblijfadres binnen een straal van vijf kilometer ligt van het woon- en verblijfadres van de slachtoffers in de zedenzaken waarvoor hij is veroordeeld. Op het verblijfadres – tevens zijnde het woonadres van klager – heeft bovendien één van de zedendelicten plaatsgevonden. Daarnaast bestaat er volgens de politie een verhoogd en daarmee reëel risico op ongewenste confrontatie tussen klager en de slachtoffers. Het slachtoffer in de zedenzaak uit 2001 heeft naar aanleiding van het zedendelict een trauma opgelopen en de politie vermoedt dat dit slachtoffer zeer negatieve effecten kan oplopen door een eventueel verblijf van klager buiten de inrichting en mogelijke bekendheid in de media, nu deze zedenzaak destijds in de landelijke media uitgebreid aan bod is geweest. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager op dit moment niet beschikt over een aanvaardbaar verblijfadres gedurende zijn deelname aan een PP.

De beroepscommissie begrijpt dat klager inmiddels een nieuw verzoek tot deelname aan een PP – met een nieuw verblijfadres – bij verweerder heeft ingediend. Dit verzoek zal door verweerder opnieuw beoordeeld worden, nu het in een beroepsprocedure niet mogelijk is daartoe een nieuw verzoek te doen.

Uit het reclasseringsadvies komt nog naar voren dat de reclassering het recidiverisico voor zedendelicten inschat als matig tot hoog. De reclassering signaleert daarnaast delictgerelateerde problemen ten aanzien van klagers middelengebruik en verslaving. Klager heeft gedurende zijn detentie geprobeerd mee te doen met de leefstijltraining in het kader van zijn middelengebruik, maar klagers deelname aan deze leefstijltraining is – mede doordat klager erg stellig was in zijn overtuiging dat hij na detentie nooit meer zou drinken – moeizaam verlopen.

Gelet op al het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm en dat een deelname aan een PP door klager op dit moment niet is aangewezen. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven