Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7565/JA (nieuw nummer 20/10729/JA), 7 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7565/JA (nieuw nummer 20/10729/JA)

    

           

Betreft [klager]

Datum 7 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van drie dagen, ingaande op 25 maart 2020 (TE 2020/054);

b.  een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van twee dagen, ingaande op 6 mei 2020 (TE 2020/083); en

c.  de beperking van klagers deelname aan gemeenschappelijke activiteiten van 8 mei 2020 tot 26 mei 2020 (een aangepast programma) (TE 2020/083).

De beklagcommissie bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Teylingereind te Sassenheim heeft op 13 juli 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a, beklag b ongegrond verklaard en beklag c gegrond verklaard, maar daarbij geen tegemoetkoming toegekend. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de JJI Teylingereind (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag c: de beklagcommissie heeft aan klager ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend. Volgens de beklagcommissie kan een aangepast programma worden opgelegd, indien dat voor de geestelijke ontwikkeling of het pedagogisch effect noodzakelijk is, maar is een dergelijk programma niet bedoeld om klager en andere jongens uit veiligheidsoverwegingen uit elkaar te houden. Aan klager is echter een aangepast programma opgelegd, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal. Deze maatregel is verlengd, omdat het onderzoek nog gaande was. Daarnaast is al spoedig vastgesteld dat klager ten aanzien van de vermeende diefstal onschuldig is. Om deze redenen heeft klager ten onrechte een aangepast programma gekregen, waarvoor hij een tegemoetkoming dient te ontvangen.

 

Standpunt van de directeur

Beklag c: na de vondst van een horloge in de voering van klagers jas waren er zorgen rondom het contact met een groepsgenoot, waardoor zij niet samen op de groep konden verblijven. Het hoofddoel van het programma is om gedragsverandering te bewerkstellingen. Beide jongens weigerden echter te werken aan herstel, terwijl dit thema, ten behoeve van een succesvolle terugkeer in de samenleving, een belangrijk onderdeel vormt in de behandeling en begeleiding van jongeren in de inrichting. Bovendien is herstel noodzakelijk om een veilige situatie voor groepsgenoten en medewerkers te creëren. Hoewel de beklagcommissie dit laatste aspect heeft onderstreept, is er voorbijgegaan aan het feit dat het aangepaste programma aan klager is opgelegd in het belang van zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 23, derde lid onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). In RSJ 11 februari 2020, 15/3938/JA heeft de beroepscommissie in dit verband overwogen dat een aangepast programma niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt op het moment dat het tegelijkertijd verblijven van twee groepsgenoten dient te worden voorkomen, wegens wederzijdse negatieve invloed. Klagers aangepaste programma is dagelijks met een gedragswetenschapper afgestemd en aan klager schriftelijk uitgereikt.

Aan de oplegging van het aangepaste programma lagen pedagogische beweegredenen ten grondslag. De beklagcommissie heeft overwogen dat een ordemaatregel had moeten worden opgelegd, terwijl voor de oplegging van een ordemaatregel andere gronden en kaders gelden. Dat nadien is vast komen te staan dat klager niet schuldig is geweest aan het wegnemen van het horloge, betreft een schuldvraag en was evenmin reden om klagers dagprogramma aan te passen.

Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Dit standpunt heeft klager niet nader toegelicht, zodat hij op dit punt primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Subsidiair geldt dat van door klager geleden schade niet is gebleken. Binnen de mogelijkheden van de wet is gekozen voor maatwerk, waardoor hij op geen enkele manier in zijn belangen is geschaad. Klagers beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

 

3. De beoordeling

Beklag a. en b.

In de wet (artikel 74, eerste lid, van de Bjj) staat dat tegen de uitspraak van de beklagcommissie een beroepschrift kan worden ingediend dat met redenen omkleed dient te zijn. Als een advocaat het beroep niet toelicht of onderbouwt met gronden, kan het beroep niet worden behandeld door de beroepscommissie. De juridische formulering hiervoor is dat “klager niet-ontvankelijk in het beroep wordt verklaard”.

Het beroepschrift dat klagers raadsvrouw namens klager heeft ingediend, was niet met redenen omkleed. Klagers raadsvrouw is bij e-mailbericht van 17 juli 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen een daarvoor gegeven termijn de gronden van het beroep alsnog schriftelijk mede te delen. Haar is desgevraagd uitstel verleend en zij is daarbij in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep tot 20 augustus 2020 bekend te maken. Van die mogelijkheid is ten aanzien van beklag a en b binnen de gegeven termijn geen gebruik gemaakt. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep ten aanzien van beklag a en b.

 

Beklag c.

De beklagcommissie heeft beklag c gegrond verklaard en daartoe, kort en zakelijk weergegeven, overwogen dat niet een aangepast programma, maar een ordemaatregel had moeten worden opgelegd, omdat veiligheidsoverwegingen aanleiding vormden om jegens klager maatregelen te treffen. Daarbij heeft de beklagcommissie klager geen tegemoetkoming toegekend, aangezien klager bij de oplegging van een ordemaatregel in een nadeliger positie zou hebben verkeerd en veel meer op zijn kamer had moeten verblijven dan nu in het kader van het aangepaste programma het geval is geweest.

Op 16 september 2020 heeft de directeur, in reactie op klagers beroepschrift, verzocht de uitspraak van de beklagcommissie (deels) te vernietigen, omdat – zo begrijpt de beroepscommissie – een ordemaatregel niet past bij de door de inrichting gehanteerde pedagogische aanpak, waartoe juist kan worden gekomen door middel van een aangepast programma. Voor zover de directeur zich niet kon verenigen met de gegrondverklaring van klacht c, had de directeur (tijdig) beroep moeten instellen. Dat heeft de directeur niet gedaan. De beroepscommissie zal daarom het in dit kader ingenomen standpunt van de directeur verder onbesproken laten.

Op grond van de wet (artikel 74, eerste lid, in verbinding met artikel 73, eerste lid, van de Bjj) staat geen beroep open tegen de gegrondverklaring van een beklag. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep ten aanzien van beklag c, voor zover dat is gericht tegen de gegrondverklaring van deze klacht.

In beroep is (inhoudelijk) dus niet aan de orde het gehele oordeel van de beklagcommissie, dat strekt tot gegrondverklaring van deze klacht, maar alleen het onderdeel dat betrekking heeft op de compensatie aan klager.

Een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Een en ander is gesteld noch gebleken. De beroepscommissie kan zich daarom verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep inzake beklag a en b. Zij verklaart klager eveneens niet-ontvankelijk in het beroep inzake beklag c, voor zover dat is gericht tegen de gegrondverklaring van beklag c.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep (inhoudelijk) aan de orde.

 

 

Deze uitspraak is op 7 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. P. de Bruin, voorzitter, mr. E. Lucas en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven