Nummer R-20/6926/GA
Betreft [klager]
Datum 21 december 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege geweld tegen een medegedetineerde, ingaande op 14 februari 2020 (IJ-2020-129);
b. een ordemaatregel van uitsluiting van gezamenlijke activiteiten, voor de duur van zeven dagen, om – in afwachting van klagers overplaatsing – een confrontatie tussen klager en deze medegedetineerde te voorkomen, ingaande op 21 februari 2020 (IJ 2020-150);
c. de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (IJ-2020-154);
d. verlenging van de ordemaatregel van uitsluiting van gezamenlijke activiteiten, voor de duur van zeven dagen, om – in afwachting van klagers overplaatsing – confrontatie tussen klager en deze medegedetineerde te voorkomen, ingaande op 28 februari 2020 (IJ-2020-168).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 30 april 2020 beklag a., b. en d. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag c.
Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel en […], juridisch adviseur bij de PI Krimpen aan den IJssel, gehoord op de zitting van 9 oktober 2020 in de PI Vught. Tijdens die zitting heeft de beroepscommissie ook de camerabeelden bestudeerd die mede ten grondslag zijn gelegd aan de beslissingen van de directeur waartegen klager beklag heeft ingesteld. Het lid mr. E. Dinjens was niet bij de zitting aanwezig. Aan partijen is na de zitting medegedeeld dat zij deze zaak mede zal beoordelen. […], lid van de RSJ, was als toehoorder bij de zitting aanwezig.
2. De beoordeling
Beklag a., b. en d.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a., b. en d. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag c.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag c., omdat de tenuitvoerlegging van de degradatie na twee dagen door de schorsingsvoorzitter is geschorst (RSJ 27 februari 2020, S-20/3091/SGA). De schorsingsvoorzitter overwoog daartoe als volgt:
“Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, komt naar voren dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van het “rode” gedrag van verzoeker. Hierbij is benoemd dat verzoeker recentelijk betrokken is geweest bij een geweldsincident op zijn afdeling waarbij een medegedetineerde door verzoeker en andere medegedetineerden is geslagen.
De voorzitter overweegt dat sprake is van incidenteel “rood” gedrag nu er een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij verzoeker betrokken is geweest. In de bestreden beslissing komt naar voren dat verzoeker “groen” gedrag vertoonde voordat voornoemde vechtpartij heeft plaatsgevonden. Nu een enkel strafwaardig feit in beginsel geen zelfstandige grond kan zijn voor degradatie, voldoet de belangenafweging van de directeur gelet op het voorgaande – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.”
De beroepscommissie merkt echter op dat die schorsing loopt “tot het moment dat de beklagcommissie [in dit geval beklagrechter] op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist”. Het oordeel van de beklagrechter dat klager geen belang meer had bij een beslissing op dit beklag, is dan ook onjuist. Daarom en gelet op de overwegingen van de schorsingsvoorzitter, zoals hierboven weergegeven, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag c. en dit beklag gegrond verklaren.
Nu klager slechts twee dagen ten onrechte in het basisprogramma heeft verbleven en hij op dat moment ook een (verdergaande) ordemaatregel onderging – die gelet op het oordeel van de beroepscommissie inzake beklag b. niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt – ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a., b. en d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 21 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter