Nummer R-19/5173/GA
Betreft [Klaagster]
Datum 5 januari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen de (vermeende) schending van de zorgplicht door de directeur jegens klaagster als bedoeld in artikel 42, derde lid, onder a en onder b en vierde lid, onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 28 oktober 2019 het beklag ongegrond verklaard (Z1-2019-000859). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klaagsters raadsman, mr. P.P. van Rhijn, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en de directeur van de PI Zwolle in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Uit de bewoordingen in het klaagschrift “opdringen medicatie”, “negeren oproepen”, “het onthouden van medische zorg” en “herhaalrecepten”, moet worden afgeleid dat klaagster een klacht heeft over de aan haar verleende medische zorg. Klaagster moest op enig moment, na afloop van een ordemaatregel, een beker water innemen met daarin medicatie. Toen zij dit bekertje water met medicatie weigerde, is haar op dat moment ook de rest van haar medicatie ontzegd. De beklagcommissie heeft de klacht ten onrechte opgevat als een klacht ten aanzien van het toedienen van dwangmedicatie.
Klaagster is in niet al te beste fysieke en mentale conditie en heeft veel baat bij het regelmatig, op het juiste tijdstip, ontvangen van de juiste medicatie. Er zijn met name problemen geweest met het op tijd toedienen van de slaapmedicatie. Door de personeelswisseling omstreeks het avondeten komt het met regelmaat voor dat klaagster haar slaapmedicatie niet op tijd ontvangt en binnenkrijgt.
Klaagster heeft meermaals verzocht om verzorging door een huis- en/of tandarts. Haar verzoekbriefjes dienaangaande worden niet 'opgepakt' en zij ontvangt hierop nauwelijks of geen reactie. Klaagster stelt dat de communicatie met betrekking tot haar medische begeleiding zeer te wensen overlaat.
De directeur heeft niet voldaan aan zijn wettelijke zorgplicht van verstrekking van de door een aan de inrichting verbonden arts voorgeschreven medicijnen en diëten als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Pbw en het regelmatig beschikbaar zijn van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voor het houden van een spreekuur, en het op andere tijdstippen beschikbaar zijn, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is, als bedoeld in artikel 42, derde lid, van de Pbw. Verzocht wordt om gegrondverklaring van het beklag en om vaststelling van een geldelijke tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Klachten betreffende medicatie vallen binnen de beoordelingsruimte van de arts en betreffen geen beslissing genomen door of namens de directeur waarover geklaagd kan worden.
Voor het geval de beroepscommissie van oordeel is dat het beklag wel ziet op een door of namens de directeur genomen beslissing, blijkt uit niets dat er sprake is geweest van het onthouden van medische zorg aan klaagster.
Klaagster verbleef in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Alle patiënten in het PPC krijgen een intake bij binnenkomst. Er wordt tevens voor elke patiënt een behandelplan opgesteld. De patiënten staan tijdens hun gehele verblijf onder toezicht van een psycholoog, psychiater en gedragsdeskundige. Daarnaast is niet gebleken dat de medicatie niet tijdig aan klaagster is toegediend. Klaagster is niet specifiek en noemt geen data en tijdstippen. Er is voldaan aan de wettelijke verplichtingen op grond van artikel 42 van de Pbw. Uit niets blijkt dat klaagster wordt beperkt in haar rechten of wordt geschaad in haar belangen.
3. De beoordeling
Anders dan de beklagcommissie vat de beroepscommissie de klacht zo op dat niet wordt geklaagd over de toediening van dwangmedicatie, maar dat de klacht is bedoeld zoals hierboven weergegeven onder het kopje ‘1. De procedure’. Klaagster beklaagt zich over schending van de zorgplicht door de directeur, in het bijzonder – zoals blijkt uit de in beroep nader geconcretiseerde gronden – over de omstandigheid dat de inrichtingsarts niet regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en evenmin beschikbaar is op andere tijdstippen en over de verstrekking van de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicijnen.
De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de verklaring van de directeur dat iedere gedetineerde binnen de inrichting menswaardig wordt behandeld en de juiste zorg ontvangt. Klaagster heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat personeel geprobeerd zou hebben haar met drang zover te krijgen dat zij medicatie innam, of dat haar eigen medicatie haar is onthouden. De beroepscommissie is eveneens van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klaagster regelmatig niet tijdig haar medicatie krijgt toegediend. Dat de door klaagster ingediende verzoekbriefjes om een afspraak te maken met de huisarts en/of de tandarts niet zouden zijn opgepakt, is evenmin aannemelijk geworden. De beroepscommissie overweegt hierbij dat niet geconcretiseerd is wanneer deze briefjes zouden zijn ingediend. Er is dan ook niet gebleken dat sprake is geweest van schending van de zorgplicht door de directeur jegens klaagster.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat voor zover klaagster zich wenst te beklagen over een medisch-inhoudelijke kwestie, zij zich kan wenden tot het hoofd van de medische dienst van de inrichting met een verzoek tot bemiddeling.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 5 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter