Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/4780/SGA, 27 november 2020, schorsing
Uitspraakdatum:27-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          S-20/4780/SGA

    

           

Betreft [Verzoeker]

Datum 27 november 2020

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft op 20 november 2020 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van deelname aan activiteiten, voor de duur van vijf dagen, omdat verzoeker in contact is geweest met een persoon die recent positief getest is op COVID-19, ingaande op  23 november 2020 om 13:00 uur en eindigend op 28 november 2020 om 07:30 uur.

 

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (AR 2020/1007).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat iemand op de afdeling positief is getest op corona. Deze persoon zou vanaf 12 november 2020 in afzondering zijn geplaatst op een andere afdeling op de Eikenlaan (in plaats van op de Maatschapslaan). Naar aanleiding hiervan is verzoeker voor tien dagen, van 13 november 2020 tot en met 23 november 2020, in quarantaine geplaatst middels een ordemaatregel. Tot verzoekers verbazing kreeg hij op de zevende dag van zijn quarantaine- periode opnieuw een ordemaatregel opgelegd voor nog eens vijf dagen, die aaneensluitend zou worden opgelegd aan zijn huidige ordemaatregel. Deze ordemaatregel is na het insluiten door het celluikje door een medewerker aan verzoeker overhandigd. Verzoeker stelt dat hij niet door de directeur is gehoord en dat hij geen enkele uitleg heeft gehad waarom zijn huidige ordemaatregel met vijf dagen wordt verlengd.

 

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker op

20 november 2020 een verlenging van een ordemaatregel opgelegd heeft gekregen in verband met mogelijke besmettingen met COVID-19 op de leefafdeling waar verzoeker verblijft en omdat verzoeker in contact is geweest met een besmette gedetineerde. De directeur geeft aan dat het Hoofd Zorg en de GGD hem geadviseerd hebben om verzoeker in quarantaine te houden naar aanleiding van de vastgestelde besmettingen met COVID-19 op de leefafdeling. De directeur heeft besloten om dit advies over te nemen en verzoeker in quarantaine te houden. De directeur geeft aan dat de gehele leefafdeling momenteel in quarantaine verblijft en dat alle betrokken gedetineerden op verschillende momenten mondeling uitleg hebben gekregen van de zorgmedewerkers omtrent de genomen maatregelen.

De voorzitter overweegt dat het hier om een verlenging van een eerder aan verzoeker opgelegde ordemaatregel gaat. Verzoeker stelt dat hij reeds tien dagen - middels een ordemaatregel - in quarantaine heeft verbleven, hetgeen niet is weersproken door de directeur. Noch uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur noch uit de bestreden beslissing is duidelijk geworden waarom deze verlenging noodzakelijk wordt geacht. Dit klemt te meer nu landelijk een quarantaineperiode van tien dagen wordt gehanteerd. Nu niet duidelijk is geworden waarom van deze periode afgeweken moet worden en een quarantaineperiode van vijftien dagen gehanteerd wordt, is de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Voorts constateert de voorzitter dat verzoeker niet voorafgaand aan de opgelegde ordemaatregel is gehoord. In de bestreden beslissing staat vermeld dat verzoeker niet door de directeur is gehoord omdat de maatregel voortkomt uit de landelijke richtlijnen omtrent het coronavirus en met het oog op mogelijke besmetting en verspreiding. De wet schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist tot uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Het horen kan achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De voorzitter constateert dat in onderhavig geval geen van deze uitzonderingen sprake is. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 27 november 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven